| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
De Waalsche Gemeenten in Zeeland, voor en na de herroeping van het Edict van Nantes. Eene Bijdrage tot de Geschiedenis van de Hervormde Kerk in de Nederlanden. Door J. Ab Utrecht Dresselhuis. Te Bergen-op-Zoom, bij J.C. Verkouteren. 1848. In gr. 8vo. IV en 128 bl. f 1-50.
Ik had, ook wegens mijne vroegere betrekking tot de Waalsche Gemeenten van Middelburg en Vlissingen, dit geschrift van den geleerden dresselhuis met zoo veel belangstelling gelezen, dat ik het aanzoek der Redactie, om het in dit Tijdschrift aan te kondigen, niet heb willen afwijzen. Te regt noemt de Eerw. Schrijver zijn opstel eene bijdrage tot de Geschiedenis van de Hervormde Kerk in de Nederlanden, en vele door hem vermelde bijzonderheden strekken ter wederlegging van het dwaalbegrip van sommigen, die de Waalsche Gemeenten in ons vaderland voorstellen als eene op zich zelve staande godsdienstige gezindte, een dusgenoemd corps Wallon, zelfs door eigene symbolische boeken van de Nederlandsche Hervormde Kerk onderscheiden. De geschiedenis getuigt, dat hier geen ander verschil op te merken valt dan dat der taal. In geloof en leer waren de Nederduitsche en Waalsche Kerken eenstemmig, gelijk dit steeds door beide erkend werd. Men zie, onder anderen, de Handelingen der Waalsche Synode te Dordrecht gehouden in 1606, art. 14.
Blijkens de Voorrede, had de Heer dresselhuis bevonden, dat de onlangs uitgegevene werken van de Heeren berg van dussen muilkerk en koenen voor Zeeland veel te wenschen overlaten. Het werk van Jhr. berg is nog onvoltooid, doch het geleverde bevat eenen rijkdom van zaken, die althans van groote vlijt en belezenheid getuigt. De bekroonde prijsverhandeling des Heeren koenen beantwoordt zeker niet aan den weidschen titel: Geschie- | |
| |
denis van de vestiging en den invloed der Fransche Vluchtelingen in Nederland. Als Proeve in een nog weinig bearbeid vak, moge het stuk zijne plaats hebben onder de werken der Leidsche Maatschappij. Intusschen lag de geschiedenis der Waalsche Refuge buiten het bestek der genoemde Schrijvers, die uitsluitend de Fransche Refuge ten onderwerp hadden. De Heer dresselhuis omvat beide gebeurtenissen, voor zoo ver zij op Zeeland betrekking hebben, in het voor ons liggend geschrift.
In het Eerste Gedeelte handelt de Eerw. Schrijver over de Waalsche Gemeenten in Zeeland vóór de herroeping van het Edict van Nantes, 1572 tot 1685. De stichting dezer gemeenten klimt op tot de vestiging onzer burgerlijke en godsdienstige vrijheid. Zij was een gevelg der verhuizing van vele Hervormde Walen en Vlamingen naar de noordelijke Nederlanden, alwaar zij beveiliging zochten en vonden tegen geloofsdwang. Een groot aantal nam de wijk naar het naburige Zeeland. De Schrijver wil de Waalsche Gemeente te Middelburg, gesticht in 1574, als de oudste dier gemeenten in ons land beschouwd hebben. Hij erkent intusschen, dat reeds ten jare 1572 te Vlissingen in 't Fransch gepredikt werd, en men behoort in 't oog te houden, dat vele Waalsche Gemeenten ouder zijn dan hare kerkelijke organisatie: de stof was aanwezig vóór den vorm. Verder vinden wij hier een historisch verslag van den oorsprong der Waalsche Gemeenten in Zeeuwsch Vlaanderen, te Zierikzee, te Goes, alsmede van de Fransch-Nederduitsche Evangelieprediking te Bergen op Zoom, Sluis, Aardenburg en Arel. Verschillende min bekende bijzonderheden zijn ons hier voorgekomen, en het geheel schijnt ons toe van de zijde der naauwkeurigheid alle aanprijzing te verdienen. Op bl. 13 lezen wij, dat ‘van dien tijd af (1587) zich het bestaan der beide zoogenaamde Olijfbergen dagteekent.’ Het bestaan dezer kerken is van vroegere dagteekening. Ik vind reeds l'Olive vermeld aan het hoofd der Handelingen van de Antwerpsche Synode, 8 Sept. 1570, 'tgeen aan een nog vroeger bestaan denken doet. De beide Olives waren oudtijds bekend onder
de benamin- | |
| |
gen van l'Olive occidentale en l'Olive orientale. Het waren kerkelijke Districten, die verschillende kleine meestal landgemeenten omvatteden. Ik acht het waarschijnlijk, dat tot een der Olives behoorde Tour of Tours, mijns inziens eene verkorte schrijfwijze voor Tourcoing, alwaar de oudste ons bekende Waalsche Provinciale Synode gehouden werd, den 26 April 1563. Ditzelfde Tour, benevens eenige andere verkorte namen van dorpen en vlekken, als gezamentlijk uitmakende een der Olives, komt nog eens voor aan het hoofd der Antwerpsche Synodale Acten van 2 Febr. 1576. Op de vergadering te Tourcoing, in 1563, zullen zich alleen bevonden hebben afgevaardigden der Kerken van l'Olive occidentale, waardoor het begrijpelijk wordt, dat in datzelfde jaar nog vier andere soortgelijke bijeenkomsten plaats hadden.
Van den invloed der oude Waalsche Gemeenten in Zeeland weet de Eerw. dresselhuis ons weinig te zeggen. Hij heeft evenwel hooge gedachten van dien invloed ‘op de godsdienstige denkwijze van de ingezetenen in die streken,’ en meent, dat ‘daardoor inzonderheid begrijpelijk wordt de streng Calvinistische denkwijze, door welke Walcheren z.ch van den beginne af meer bepaaldelijk heeft onderscheiden,’ bl. 33. Wij durven zonder stellige bewijzen zoo veel op rekening der oude Walen niet zetten. Gaarne erkennen wij, dat zij gemoedelijke Calvinisten waren, waarom ook de Remonstrantsche gevoelens weinig ingang bij hen vonden, en zij op de Nationale Synode van 1618 en 1619, met de aldaar vastgestelde leer instemden. Doch van een streng Calvinismus waren zij, over 't geheel, afkeerig, en de bewijzen hunner gematigde, verdraagzame en vredelievende denkwijs zijn nog in overvloed voorhanden in hunne synodale artikelen. Wij kunnen ons niet weêrhouden het volgende af te schrijven uit de Handelingen der Waalsche Synode van Rotterdam, 1612, Art. 19: ‘Sur la difficulté survenue entre quelques membres de l'Eglise Wallonne de Rotterdam, s'offensans de ce que Henry de Nielles leur Pasteur, communique a la Ste. Cène en l'Eglise Flamande, en laquelle aussi il exerce le Ministère, les Députez du Synode des
| |
| |
Eglises Wallonnes, assemblé au dit lieu, choisis pour adviser sur ce faict, ont trouvé bon d'exhorter les susdits membres de ne point s'aliéner pour cela de l'Eglise Wallonne, et de prier tant le dit Pasteur qu'iceux membres de se supporter mutuellement en charité et entretenir ensemble communion fraternelle, en attendant que Dieu par sa grâce suscite quelque remède à leurs difficultez.’ Wij voegen hierbij uit de Hand. der Syn. van Delft, 1613, Art. 14 en 15: ‘Sur le différent survenu entre les Eglises Francoises d'Amsterdam et Rotterdam, la Compagnie a trouvé expédient que le tout soit assoupi sans extérieure dispute: Et laissant à la liberté de chasque Eglise de présenter la chaire à tel Ministre qu'elle voudra et dresser tel reiglement qu'elle estimera le plus convenable pour la conservation de sa paix, juge nostre frère Henry de Nielles, Pasteur de l'Eglise Françoise de Rotterdam, capable de prescher en toutes nos Eglises, comme aussi les autres Ministres de nostre Corps, et recognoist la dite Eglise pour vray membre de nostre Synode.’ - ‘Pour obvier à toute confusion et maintenir noz Eglises en bonne concorde, la Compagnie a trouvé bon, que quand on entendra parmy les membres des Eglises quelque parole tendante au déshonneur de quelcun de nos Ministres et au préiudice de leur Ministère, ceux qui ont le bien et la paix de l'Eglise en recommandation, ayent à admonester les aucteurs et semences de tels propos de se contenir ou parler
eux-mesmes ou faire parler, et représenter fraternellement à un tel ce qu'ilz ont à dire sur luy.’ Meer soortgelijke besluiten en uitspraken treft men aan in de Synodale Hand. van Middelburg, 1616, Art. 10, 14, 15, 19; Amsterdam, 1616, Art. 5, 6; Leide, 1617, Art. 11, 13, 14; Dordrecht, 1617, Art. 11-13; Middelburg, 1618, Art. 2, 15, 25-28; Delft, 1618, Art. 5-7, 30, 37; Haarlem, 1620, Art. 11; Vlissingen, 1620, Art. 16; Dordrecht, 1631, Art. 25, enz. In al deze Artikelen is, dunkt mij, de verzoenende, vredelievende en verdraagzame geest der oude Waalsche Synode onmiskenbaar. Zij betoont zich afkeerig van twist en tweedragt, van scheiding en scheuring; zij tracht eensgezindheid en rust in de kerk te
| |
| |
bevorderen; zij treedt tusschen Amsterdam en Rotterdam bemiddelend op: zij onthoudt zich van een beslissend oordeel uit te spreken over de betwiste punten, die zij, intusschen, ver is van gelijk te stellen met Sociniaansche en Anabaptische dwalingen; zij berispt de organen van beide partijen, niet wegens hunne gevoelens, maar uit hoofde van den scherpen en vinnigen toon waarop deze gevoelens worden voorgedragen en verdedigd; haar leus is charité et équité; hare Afgevaardigden ter Nationale Synode deelen niet in den hartstogtelijken ijver van vele anderen; nog in 1620, vermaant zij fabrice de la bassecourt zeker twistschrift sur l'élection éternelle terug te houden, en, in 1631, geeft zij hem haar ongenoegen te kennen, over zijne onberadene bemoeijingen. Hoe dit alles, in eenen tijd van opgewondenheid en gisting, met eene streng Calvinistische rigting kan overeen gebragt worden, verklaar ik niet in te zien. De Eerw. dresselhuis vergunne ons van oordeel te zijn, dat, indien het gematigde Calvinismus en de verzoenende geest der oude Walen meer invloed hadden uitgeoefend, zoo in Walcheren als elders, de geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk, in de XVIIde Eeuw, minder afzigtelijke bladzijden zou opleveren.
De herroeping van het Edict van Nantes, gevolgd van de komst der Fransche vlugtelingen in ons land, gaf aan de bestaande Waalsche Gemeenten eene aanzienlijke uitbreiding. De Heer dresselhuis handelt over deze gebeurtenis, wat Zeeland betreft, in het tweede gedeelte van zijn geschrift, 1685-1814. Hier wordt gesproken van de ondersteuning aan de uitgewekenen verleend, van liefderijke besluiten der Regering ten behoeve van sommige gerefugieerde Predikanten en hunne weduwen, van nieuwe Fransche gemeenten, te Tholen, Veere, Cadzand, Oostburg en elders gevestigd, (op bl. 67, zal voor 1780 moeten gelezen worden 1680, en voor 1585 en 1586, 1685 en 1686) van plaatselijke bijzonderheden betrekkelijk Veere, Middelburg en Vlissingen, enz. Deze laatste rubriek zou uitvoeriger geweest zijn, indien het plan des Schrijvers had medegebragt, de lotgevallen van elke gemeente afzonderlijk
| |
| |
te verhalen. Doch niet alles is voor de geschiedenis even belangrijk. Ook zijn vele kerkelijke Archieven van verdwenen Waalsche of Fransche Gemeenten verloren geraakt; die van Vlissingen zijn eene prooi der vlammen geworden; het gemis van andere, zelfs bij nog bestaande gemeenten, moet aan de zorgeloosheid van het voorgeslacht worden toegeschreven.
‘Vatten wij nu dit alles te zamen,’ aldus schrijft de Heer dresselhuis, bl. 88, ‘en houden wij daarbij tevens in het oog, hoe groot er elders wordt opgegeven van den invloed, dien het refuge hetzij dan ten goede of ten kwade op den toestand des Vaderlands zal hebben uitgeoefend, dan zou men verwachten de blijken van dien invloed vooral in Zeeland te zullen aantreffen, waar zich zoo vele uitgewekenen nederzetteden en zoo vele nieuwe Gemeenten verrezen. En toch blijkt het uit niets, dat zij eenen bepaald gunstigen of ongunstigen invloed hebben uitgeoefend op kerk of zeden, op taal of letteren, op handel of nijverheid, welligt alleen de landbouw uitgezonderd.’ Ook wij aarzelen niet, alle overdrevene voorstellingen van den invloed, door de Fransche vlugtelingen uitgeoefend, af te keuren. Niemand zal ontkennen, dat elke aanwinst van een aanzienlijk aantal arbeidzame, nijverige, niet onbeschaafde noch onbemiddelde, en op godsdienst en gewetensvrijheid prijsstellende ingezetenen, voor ieder land, voordeelig is. Intusschen laten zich deze voordeelen, meestal, niet duidelijk aanwijzen. Nieuwe ingezetenen houden spoedig op vreemdelingen te zijn, wanneer hunne werkzaambeid zich aansluit aan die des ganschen volks, tot welstand van het gemeenschappelijk vaderland. Op de Nederduitsche Hervormde Kerk konden de bekwame Predikers, uit Frankrijk overgekomen, geen' merkbaren invloed uitoefenen. Ik schrijf zulks grootendeels toe aan het verschil der taal, zonder andere oorzaken voorbij te zien. De predikwijze van du bosc, saurin en anderen heeft even weinig uitgewerkt, als de rekkelijkheid der oude Walen: wat trouwens niets ontneemt aan de waarde van het goede voorbeeld. Bovendien is de bloeitijd der Fransche prediking in ons land
| |
| |
van korten duur geweest, nagenoeg als die van het alhier ingevoerde Fransche fabriekwezen, dat zich bezwaarlijk eene halve eeuw heeft kunnen staande houden. Wel verre dus van den invloed der Walen en Franschen zeer hoog te schatten, ben ik integendeel van oordeel, dat de meer liberale Waalsche en Fransche geest spoedig de drukkende uitwerking gevoeld heeft van den zwaren, orthodoxen dampkring van Nederland. De bewijzen zijn in de Synodale Acten der Waalsche Kerken voorhanden.
De Eerw. Schrijver besluit deze afdeeling met eene opgave der Waalsche of Fransche kerken en predikantsplaatsen, die, sedert 1794, in Zeeland opgeheven zijn. Van twaalf Gemeenten, bediend door zestien Predikanten, is thans nog alleen die van Middelburg, met één Predikant, over.
De geschiedenis der Waalsche Gemeenten in Zeeland, na 1814, wordt, als meer bekend, kortelijk in het slot vermeld. Aan het verhaal des Schrijvers zou thans nog het een en ander kunnen toegevoegd worden. Eene Naamlijst der Predikanten, die bij de Waalsche en Fransch-Duitsche Gemeenten in Zeeland dienst hebben gedaan, voltooit het geheel.
Wij zijn den Eerw. dresselhuis dank verschuldigd voor de zorgvuldige bewerking van dit geschrift. Onmisbare bouwstoffen worden hier geleverd voor eene Geschiedenis der Waalsche en Fransche Kerken in Nederland, die wij nog eens van eene geoefende hand hopen te ontvangen. Ook het gunstig oordeel van zijn Eerw. over de Waalsche Kerken lazen wij met genoegen. ‘Zonder den invloed van het refuge zóó hoog te willen aanslaan als door sommigen geschiedt,’ zegt de Heer dresselhuis bl. 114, ‘erken ik de groote verpligting, welke Nederland heeft aan de Waalsche Kerken, en, schoon leeraar in de landstaal, wensch ik veeleer eene vermeerdering van het getal der Waalsche Kerken dan eene vermindering, mits - de arme platlander niet ten koste van den rijken stedeling beroofd blijve van de gelegenheid om God te vereeren en zijne pligten en bestemming te leeren kennen.’ Ik heb vrede met deze
| |
| |
uitspraak. Naar mijn inzien, bestaan er thans in ons vaderland noch Waalsche noch Fransche Gemeenten, en mogen dus de vroeger aanwezige Waalsche en Fransche kerken als vervallen worden beschouwd. De afstammelingen der gerefugieerde Walen en Franschen zijn Nederlanders geworden; ik erken dit wat mij zelven betreft, ik weet het van al mijne Toehoorders, en in hoe ver zij en ik, regtens, van de Regering zouden kunnen eischen het Evangelie te hooren verkondigen in de taal onzer voorouders, die onze moedertaal niet meer is, is mij alles behalve helder. Doch bestaan er in ons land geene Waalsche noch Fransche Gemeenten meer, er bestaat nog, als overblijfsel van vorige tijden, eene Evangelieprediking in de Fransche taal, welker instandhouding mij, onder zekere voorwaarden, wenschelijk toeschijnt. Het Fransch is nu eenmaal de algemeene taal van het beschaafd Europa geworden; de kennis dier taal mag als volstrekt noodzakelijk voor ons worden beschouwd, zullen wij niet vreemd blijven aan de beweging der beschaving; inzonderheid voor onze hoogere standen is zij onontbeerlijk, al meende men voor den gevaarlijken invloed der Fransche letterkunde ernstig te moeten waarschuwen; eene eigene taal zou, voor een klein volk, geene weldaad zijn, indien zij tusschen dit volk en de overige wereld een slagboom vestigde; wij behooren te weten wat er buiten de grenzen van ons vaderland omgaat, en stelt men prijs op Fransche scholen en Fransche schouwburgen, waarom dan ook niet op Fransche kerken? Men behoude dan de nog bestaande Fransche Evangelieprediking, mits zij geschiede in den geest der oude Walen en eerste Fransche leeraars, door inboorlingen, gevormd op onze Hoogescholen, toegerust met al de kunde, die de tegenwoordige stand der wetenschap vereischt, de behoeften hunner toehoorders kennende, en geschikt, om, in de vormen van den beschaafden Franschen stijl, het Christendom te prediken, zoo als
beschaafde Hollanders van allerlei gezindten het verlangen te hooren. Ik denk, dat zulk eene Fransche Evangelieprediking zich door eene nuttige strekking zal aanbevelen, en bijval vinden bij allen, die op
| |
| |
het standpunt van den Eerw. dresselhuis staan, met wien ik trouwens ook wensch, dat zij geen groot bezwaar zij voor 's Rijks schatkist; en zij behoeft dit niet te wezen, indien de Waalsche Gemeenten haar geldelijk vermogen uitsluitend aanwenden ter bekostiging der eerdienst. Mogten daarentegen onze Fransche predikers zich meer en meer verwijderen van de liberale beginselen hunner voorgangers; wierden onze Fransche predikstoelen, bij voorkeur, ingeruimd aan vreemdelingen, even onbekend met ons volkskarakter als met onze godsdienstige ontwikkeling en wetenschappelijke vorderingen; stonden de Fransche kerken in ons midden als kweekscholen van bekrompene dweeperijen, als brandpunten van onverdraagzaamheid en godsdiensthaat, als voertuigen van uitlandsche overdrijvingen; bleek het, dat de Fransche prediking regtstreeks ingerigt was, om den godsdienstigen zin van ons beschaafd publiek te bederven, aan bestaande oneenigheden voedsel te geven, de kerkelijke Besturen in hunne werking te belemmeren, en het zaad van misnoegen, wrevel en wederstand allerwege te verspreiden: dan zal ik hare opheffing zonder leedwezen aanzien, en de Nederlandsche Hervormde Kerk wegens dit verlies niet beklagen.
d.t. huët.
Rotterdam, Julij 1848. |
|