wij den titel vergeleken hebben bij het uithangbord van eene kroeg, en het boek zelf bij het gestreepte monstervarken, waarop de strepen met eene grove verfkwast getrokken zijn, dat heeft de man zich aangetrokken. Nu stuift hij op als een getergde en gekwetste leeuw; doch laat ons liever zeggen, als een leeuwtje, dat men op den staart getrapt heeft, want hij keft en jankt, en, om te toonen, dat hij geen hond, maar een mensch is, scheldt hij ons uit, nu eens voor een' domkop, een dommelig slaperig mensch, rangschikt onze recensie onder de prullaria, en noemt ze bombarie; dan weder zijn wij boosaardig, laaghartig, verraderlijk en wat al meer van dien aard is. Wij nemen dit het vertoornde mannetje niet kwalijk; hij strijdt voor haardstede en altaren; hij bekent zelf, ‘het geldt zijn eigen werk.’
De man kan het maar niet verkroppen, dat wij een boek, en dat wel zijn boek, bij een varken vergelijken. Eilieve, waarom niet? Heeft de Heer j. dijk nooit gehoord, dat men van eene leerrede, verhandeling, of ook van een ellendig romannetje, zeide: ‘het is een mager beestje?’ En waarom zou men dan niet mogen denken aan een mager varken? Of zou de Heer j. dijk gemeend hebben, dat het eigenaardiger ware geweest, hemzelven bij zulk een varken te vergelijken? Immers van iemand, die kregelig is en tiert, zegt men: hij schreeuwt als een mager varken. In dat geval zouden wij den Heer j. dijk geen ongelijk geven. Weet de auteur der Burgvrouw van Collendoorn niet, dat men voor de spreekwoorden: Il ressemble au cahutier, il fait plus de bruit que de besogne, en: L'un bat les hayes et l'autre prend les oiseaux, in onze taal de spreekwoorden heeft: Het is met hem veel geschreeuw en weinig wol, en: De een scheert de varkens en de ander de schapen?
Ten gevalle van den Heer j. dijk zullen wij geene woorden meer verspillen. Wij zullen ook niet zeggen, dat de man een zot is; maar wij willen er echter aan herinneren, dat salomo zegt: Ziet gij een' man die wijs is in zijne oogen, van een' zot is meer verwachting dan van hem. Wij volharden in onze verklaring, dat de Burgvrouw van Collendoorn een werk is beneden de kritiek. Die ons niet wil gelooven, koope het boek; de prijs is drie guldens twintig cents. Maar die zich zijn geld beklaagt, wijte het niet aan ons; wij hebben gewaarschuwd. - N.B. De Heer j. dijk geeft het werk uit voor zijne eigene rekening.