Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1848
(1848)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBoekbeschouwing.Voorlezingen over de Geschiedenis der Opvoeding des Menschdoms door God tot op de komst van Jezus Christus. Door P. Hofstede de Groot, Hoogleeraar te Groningen. IIde Deel. 1ste en 2de Stuk. Te Groningen, bij A.L. Scholtens. 1847. In gr. 8vo. Te zamen 444 bl. f 4-50.Met deze beide Stukken, die wij thans aankondigen, na het uitvoerig verslag, dat wij vroeger van de beide vorige gegeven hebbenGa naar voetnoot(*), is dit hoogst belangrijk en oorspronkelijk werk van den Groningschen Hoogleeraar voltooid. Wij wenschen hem met die voltooijing van heeler harte geluk. Wij achten daarmede onze letterkunde aanzienlijk verrijkt. Wij bewonderen, nevens de keuze van het onderwerp, den rijkdom der stof, in deze Voorlezingen behandeld, de zeldzame volledigheid der behandeling, de wonderbare gemakkelijkheid der voorstelling en de vruchtbaarheid der verkregene resultaten. Wij zijn geene onbepaalde lofredenaars en hebben daarvan door onze vroeger medegedeelde aanmerkingen het bewijs gegeven. Maar wij aarzelen daarom te minder, om thans, aan het einde, te erkennen, dat bijkans elke Voorlezing evenzeer getuigt van 's mans ongemeene belezenheid en uitgebreide wetenschap, als van zijnen echt wijsgeerigen blik en vromen, gemoedelijken zin, door onbekrompenheid van denkwijze veredeld. Voorwaar, helder is het hoofd, en scherp ziet het oog, en warm klopt het hart van wie zóó schrijven, zóó spreken kan. Met zijne hoorders danken wij hem, uit naam zijner lezers, voor de uitgave. En indien de vrucht van zijnen arbeid eenigermate geëvenredigd is aan den zegen, door ons genoten, dan mag zij groot en overvloedig heeten. De geschiedenis was in het eerste Deel gebragt tot op de | |
[pagina 270]
| |
treurige wegvoering van het Israëlitische volk naar Assyrië en Babel. Nu volgt hier in de eerste Voorlezing, na de opgave van de algemeene vruchten der Babylonische ballingschap, eene en andere bijzonderheid omtrent Babel, de vruchtbaarheid des lands, de grootte en den handel der stad, de godsdienst van zoroaster en den invloed er van op de voorstelling der Joden omtrent den oorsprong en aard der zonde, - Niet minder sterk was, volgens de tweede Voorlezing, de invloed daarvan op hunne denkwijze omtrent der menschen toestand na den dood. Zoo werd de straf der ballingschap, onder Gods bestuur, eene weldaad, verhoogd door de verlossing uit Babel, waarbij de Perzen op het groote wereldtooneel den voorgrond betreden, een volk, beschaafder dan alle andere Aziatische volken. - De terugkeer der Israëliten wordt in de derde Voorlezing kortelijk beschreven. Teruggekeerd, heetten zij Joden, naar het rijk van Juda, en vormden als 't ware een nieuw volk, in aard en karakter van de oude Hebreën kennelijk onderscheiden. Zij maakten een begin met de verzameling hunner heilige boeken, en er ontstonden allerwege onder hen synagogen, waarin de wet werd gelezen; doch zij gaven zich nu ook over aan een' dwazen volkstrots, die al wat niet zuiver Joodsch was verachtte en van zich stiet, en hunne eigene instellingen weldra door letterdienst en uiterlijkheden zocht te handhaven. Zoo gaat der menschen opvoeding slechts langzaam voort. - Van de Joden onder de heerschappij der Perzen weet de vierde Voorlezing ons slechts weinig mede te deelen. Zij ondervonden de mildheid der Perzische regering, en kwamen, bij den val van het Perzische rijk, door alexander met de Grieken in aanraking. En dit geeft aanleiding, om dit allerbelangrijkste volk, uit het oogpunt van de opvoeding des menschdoms door God, eenigzins nader te beschouwen. Tot aan de dertiende Voorlezing loopt deze beschouwing voort en maakt alzoo een aanzienlijk deel van de geschiedenis uit, waardig, dat wij er den inhoud een weinig uitvoeriger van opgeven. De Grieken waren geene Oosterlingen, maar van Wes- | |
[pagina 271]
| |
tersche afkomst. Het land, 't welk de Caucasische volksstam en eenige vreemde volkplanters zich in overoude tijden tot woonplaats kozen, is in menig opzigt merkwaardig. En een voor dit land geschikter volk kon de Voorzienigheid daar niet heen geleid hebben. Eerst verkeerden zij nog in ruwen toestand; maar door de komst van volkplanters uit Egypte en Phenicië begonnen zij zich allengs te ontwikkelen. Er stonden bevrijders op van roovers en wild gedierte. De handel, en vooral de handel ter zee, dien zij dreven, ontwikkelde hen verder. Een tweede middel van opvoeding was voor hen de oorlog, vooral de Trojaansche oorlog, die ten gevolge had, dat de Grieksche stammen één volk werden, de koninklijke alleenheerschingen weldra verdwenen, vele volkplantingen werden gesticht, eindelijk de dichtkunst krachtig ontwaakte en een homerus verscheen. Hieruit blijkt, tegenover de Oosterlingen en de andere Westerlingen, de eigenaardigheid der Grieken, die gelegen is in hunnen scheppenden geest. God wilde, dat het menschdom uit de spelen der kindschheid tot de scheppingskracht der jeugd zou overgaan. Uit dit oogpunt verdient hunne godsdienst onze opmerkzaamheid. De Goden, die zij vereerden, waren zedelijke, wel op verre na geene heilige, maar toch voor zedelijkheid en heiligheid vatbare wezens. En gelijk de menschheid hiermede eene gewigtige schrede voorwaarts deed op de baan harer ontwikkeling, zoo hadden de Grieken ook geene Priesters, als de Oosterlingen, geene Priesterkaste of orde. Voorts verbonden zij met de vereering hunner Goden vriendschappelijke vereenigingen der stammen, en hielden gewijde volksfeesten of opentlijke spelen, waaronder die, welke bij Olympia werden gevierd, de allerberoemdste waren, terwijl ook zoowel de mysterieën, als de orakels tot hunne godsdienst behoorden. Niet minder trekken de staatsregelingen der Grieken en de burgerlijke wetten, die onder hen het eerst ontstonden, onze aandacht tot zich, en vooral de wijsbegeerte, die van pythagoras dagteekent. - Maar, te midden van deze voorspoedige ontwikkeling, dreigt een groot onweder verwoesting en ondergang: de Perzische magt, die Azië | |
[pagina 272]
| |
had verplet en nu op het kleine Griekenland nederstortte. Daaraan wordt wederstand geboden, en de inspanning, daartoe vereischt, wekt den Griekschen geest krachtig op. Die geest, als bezield door den adem Gods, schenkt van nu aan zijne gaven bij volle stroomen. De Perzische oorlogen bragten niet slechts eene meerdere vereeniging der Grieken te weeg; naar Athene werd, ten gevolge daarvan, het middelpunt van handel, magt, rijkdom en eere. Dáár verhieven zich de schoone kunsten, de beeldhouw- en schilderkunst. Dáár ontstond eene nieuwe soort van poëzij, de tragische, in de ruime, opene schouwburgen voor het geheele volk opgevoerd. Herodotus werd de vader der geschiedbeschrijving. En in staatkundige welsprekendheid blonken pericles en later demosthenes uit. Maar de inwendige, alles bezielende kracht, waardoor zooveel uitstekends onder de Grieken zijne hooge rigting en vlugt verkregen heeft, was de Wijsbegeerte, na pythagoras door anaxagoras en vooral door socrates beoefend. Socrates was de grootste man in de heidensche oudheid en meer dan anderen de dienaar en medewerker van God in de opvoeding des menschdoms. Zijn leven is even merkwaardig als zijn onderwijs. Van zijn onderrigt ligt de geheel eenige en oorspronkelijke kracht in zijne leerwijze. Door hem nam de jeugdige wijsbegeerte, bij de kern der natie, de plaats in van de afgeleefde volksgodsdienst. Zij wekte den mensch tot zelfstandigheid op van geest en leven. En de giftbeker, dien hij dronk, schonk hem een onvergankelijk aandenken bij zijne vrienden en volksgenooten, ja bij de menschheid. Eene breede schets van socrates' laatste lotgevallen, zijne zelfverdediging en zijn heldhaftig sterven plaatst dit in helder licht. God liet de misdaad, aan hem gepleegd, toe, om het zaad zijner wijsbegeerte vruchtbaar te maken en aller blikken te rigten op de onsterfelijkheid. En bij het uitvoerig onderzoek, in hoeverre socrates met onzen Heer jezus christus kunne vergeleken worden, wat beider persoon, doel, leerwijze en werking betreft, blijkt wel telkens de geheel eenige voortreffelijkheid van onzen Heer, maar tevens de zeldzame kracht der Socratische | |
[pagina 273]
| |
wijsbegeerte, om het menschdom voor te bereiden op zijne verschijning in de volheid des tijds. Zijne leerlingen hebben, ten deele door hunne geschriften, ten deele door de scholen, die zij stichtten, zijnen geest, elk op hunne wijze, ontwikkeld en aan anderen medegedeeld. Van xenophon wordt iets, van plato veel gezegd. Zijn leven en zijn geest worden afgeschetst; de strekking zijner wijsbegeerte en hare voor het Christendom voorbereidende kracht in het licht gesteld. Plato's verhaal over de schepping des menschen wordt met dat van mozes vergeleken. Nog andere verhalen en zinnebeeldige voorstellingen van plato worden medegedeeld. Zoo blijkt het, dat de meeste gronddenkbeelden, die ons in de Israëlitische en Christelijke godsdienst historisch worden gegeven, door hem wijsgeerig zijn gevonden of vermoed. En wat hij heeft gewild, doch niet helder gezien en veel minder volbragt, dat heeft jezus niet alleen gewild en helder ingezien, maar ook volkomen daargesteld. Hiermede eindigt de beschouwing der Grieksche beschaving, die door alexanders overwinningen als een vruchtbaar zaad over den grooten akker van het Oosten werd uitgestrooid. - Aristoteles, door de Voorzienigheid nevens plato geplaatst en bestemd, om de Grieksche beschaving, wijsheid en wijsbegeerte tot een' zegen voor al de nageslachten te doen strekken, was de leermeester van alexander en vormde hem. Twintig jaren oud, volgde hij zijnen vader, philippus, in de regering op en bereidde door zijne stoute ondernemingen aan het Perzische rijk een snellen en wissen ondergang, en strekte zijne veroveringen tot diep in het noorden en zuiden uit. Hij bedoelde niets minder, dan zich door de wapenen één groot wereldrijk te verschaffen, waarvan Babel de hoofdstad zou zijn, en dit rijk door scheepvaart en handel, kunst en wetenschap te bevestigen en te verbinden. Daartoe stichtte hij talrijke koloniën, waaronder het Egyptische Alexandrië het beroemdste geworden is. Maar hij regeerde slechts twaalf jaren. In plaats van één groot wereldrijk, ontstonden er vele kleinere staten, in welke Grieksche taal, kunst en wetenschap werd gekweekt en Athene's beschaving bewaard | |
[pagina 274]
| |
en onder allerlei volken verspreid. Zoo wilde God het Oosten en Westen verbinden. De vernietiging der vrije Staten van Griekenland door alexander was in de hand Gods een middel tot verdere vorming der Grieksche wereld. En door zijne veroveringen is het mogelijk geworden, dat, vier honderd jaren later, de Christelijke godsdienst, in 't Oosten geboren, in de taal van Athene aan de wereld verkondigd werd. Nu keert de Schrijver in de dertiende Voorlezing tot de Joden terug, wijst aan, hoe zij met de Grieken bekend werden, de Grieksche wijsheid in Alexandrië, Phenicië, Antiochië en elders leerden kennen en zich onder antiochus epiphanes ook tot Grieksche afgoderij lieten verleiden, toen de Maccabeën opstonden, wier heldeneeuw geschetst wordt, nevens de herleving der Hebreeuwsche letterkunde in die dagen. Er ontstonden, volgens de veertiende Voorlezing, allengs drieërlei verschillende geestrigtingen onder de Joden, eene Hebreeuwsch-Joodsche, eene Babylonisch-Joodsche en eene Grieksch-Joodsche, waaruit de Sadduceën, Pharizeën en Hellenisten zijn voortgekomen. Deze rigtingen worden naauwkeurig beschreven, hare onderlinge twisten vermeld en de wederkeerige invloed der Joden op de Grieken aangewezen. - De verspreiding der Joden over geheel de bekende wereld werd door het Romeinsche wereldrijk niet weinig bevorderd. En de opmerking hiervan geeft in de vijftiende Voorlezing gereede aanleiding, om te doen zien, welk aandeel in de voorbereidende opvoeding des menschdoms vóór jezus christus, door God aan Rome was toebedeeld: het laatste groote volk, welks vorming naar de geschiedenis hier wordt opgegeven. Daarbij komt ook Carthago's invloed op de opvoeding des menschdoms ter sprake, en eindelijk de verbindtenis der Joden met Rome. - Zoo is de Hoogleeraar tot op de dagen des N.V. genaderd, en besteedt de beide laatste Voorlezingen tot de ontwikkeling van deze drie denkbeelden: vooreerst, dat door al de voorafgaande opvoeding God ten minste een gedeelte des menschdoms geschikt had doen worden, om in de Christelijke Kerk in te gaan; ten tweede, dat de | |
[pagina 275]
| |
toestand der wereld het noodzakelijk maakte, dat de Christelijke Kerk nu werd gesticht; ten derde, dat een aanzienlijk deel des menschdoms naar eene betere en hoogere opvoeding verlangde; met andere woorden, dat de menschen de volmaakte opvoeding van Gods Zoon nu konden, nu moesten, en nu wilden aannemen. De ontwikkeling hiervan is verre boven onzen lof verheven en eindigt in de aanbidding van Gods wijsheid, liefde en trouw. Wij zijn zoo dwaas niet, om te meenen, dat deze beknopte opgave van den hoofdinhoud genoegzaam zou zijn, om de waarde dezer Voorlezingen naar eisch te doen schatten. Maar wij hebben getracht onze lezers eenigermate in te lichten omtrent het schoon geheel, dat zij vormen, en de verscheidenheid van bijzonderheden, die zij onder een gelukkig gekozen gezigtspunt zamenvatten. Wilden wij tot de beschouwing van enkele gedeelten afdalen, wij zouden verlegen staan, wat te kiezen en waarop de aandacht het meest te vestigen. Het eene gedeelte is even belangrijk en voortreffelijk bewerkt, als het andere. Nieuwe, verrassende opmerkingen vervangen elkander gedurig. En nergens is het groote doel: de opvoeding des menschdoms door God, uit het oog verloren. Voorzeker, den Hoogleeraar was door verschillenden veel vóórgewerkt. Aan den grooten muntinghe is hij, wat de gewijde geschiedenis betreft, veel verpligt, en wat de ongewijde aangaat, veel aan van heusde en anderen. Maar hem is het gelukt, wat anderen, zooveel wij weten, niet beproefd hebben, om de gansche oude geschiedenis van het Christelijk standpunt te beschouwen, en in de lotgevallen der verschillende, zich allengs ontwikkelende, volken eene voorbereiding te zien voor de komst van christus, en tot in bijzonderheden aan te wijzen, hoe het alles, naar Gods eeuwig wijzen raad, alzoo geschieden moest. Door de volgorde der Bijbelsche geschiedenis, als de meest bekende, tot leidraad te kiezen, is hij in zijne voorstelling zoo populair gebleven, als mogelijk was. Men bemerkt onder de lezing ter naauwernood, wat uitgebreide en gestrenge studie bij zijne beschouwingen ten grondslag ligt. En aan het einde gekomen, ziet men | |
[pagina 276]
| |
eerst, welk een schoon, wel zamengevoegd gebouw er voor onze oogen staat opgetrokken. In één woord, de bekwame Hoogleeraar heeft door dezen gelukkig geslaagden arbeid zichzelven eene onvergankelijke eerzuil gesticht, zijne Christelijke landgenooten bij uitnemendheid verpligt en de leidingen van Gods Voorzienigheid met het menschdom in het helderste daglicht geplaatst. Hem komt daarvoor de dank en de liefde van allen toe! Het ware onedelmoedig, aan dit verslag nog onze aanmerkingen toe te voegen op sommige gedeelten van zijn werk, waartoe het ons anders niet aan stof ontbreken zou. Het spreekt van zelf, dat wij hier en daar bijzonderheden hebben aangetroffen, waarover wij eenigzins anders zouden oordeelen. Maar doorgaans toch moesten wij den Hoogleeraar onze toestemming geven, en in menig opzigt heeft hij onze denkbeelden gewijzigd en uitgebreid. Zelfs de stichting is onder het lezen niet achterwege gebleven. En thans, nu wij de pen nederleggen, is ons de bede op de lippen, waarmede hij zijne Voorlezingen besluit, dat zij strekken mogen, om ons allen Gods grootste werk, bij de menschen gewrocht, beter te doen inzien, en ons hart er voor te openen, opdat zijn geest in ons leve en heersche, en Hij het doel zijner opvoeding dus meer en meer in ons allen bereike! Een naauwkeurige Bladwijzer op de beide Deelen verhoogt de bruikbaarheid van het werk. |
|