| |
Geschiedkundige Beschrijving van Leeuwarden, de Hoofdstad van Friesland. Door W. Eekhoff, Archivarius der stad Leeuwarden enz. Met Kaarten en Platen. Te Leeuwarden, bij W. Eekhoff. In gr. 8vo. II Deelen. LXVI en 856 bl. f 9-75.
Het is heden ten dage niet zeldzaam, dat geschied- en oudheidkundigen aan Stedebeschrijvingen arbeiden; zeldzamer is het, dat ze, door hen afgewerkt, geheel het licht mogen zien. Wat mag hiervan de reden zijn? Gebrek
| |
| |
aan bronnen, nu alle stedelijke Archiven, op hoog bevel, voor den onderzoeker ontsloten zijn, ten minste dienen te wezen, mag men niet vooronderstellen. Gebrek aan belangstelling van de zijde der Regeringen, die weleer zoo hooge waarde hechtten aan het bezit eener Beschrijving harer Stad, dat zij of de kosten der uitgaaf voor harerekening namen, of een honderdtal exemplaren voor de stad bestelden, om onder de notabelste ingezetenen uitgedeeld te worden, en daarenboven schrijver en uitgever nog rijkelijk met geld of stedekannen wijn beschonken? Gebrek aan belangstelling van de zijde der burgerijen, die vroeger, toen vroedschapslijsten en genealogiën een aanmerkelijk deel der Beschrijvingen uitmaakten, zoo veel smaak in dergelijken arbeid schenen te hebben? Hoe het zij, eere den Magiststraat, eere de poorters van Leeuwarden, die den Heer eekhoff in staat stelden eene Beschrijving dier Stad in het licht te geven! De eerste door, gelijk de Schrijver zelf erkent, zijn werk op eene even edelmoedige als verstandige wijze te bevorderen; de laatsten door eene ruime inteekening.
Leeuwarden, de zetel der Friesche Stadhouders, derfde, tot nu toe, het voorregt, dat zelfs de minste stad in Holland en Utrecht genoot, eene afzonderlijke beschrijving. Wél hadden giucciardijn, emmius, winsemius, blaeu, scotanus, van heussen en van rhijn, gabbema, de Schrijver van den Tegenwoordigen Staat van Friesland, en anderen min of meer belangrijke berigten nopens haar gegeven, doch op verre na niet voldoende, om den weetlust van den tegenwoordigen tijd te bevredigen: integendeel, hetgeen zij meldden, vermeerderde het verlangen naar iets oordeelkundigers, naauwkeurigers en uitvoerigers over de stad. Eekhoff voldeed aan deze behoefte. Voorgelicht door een' schat van ongedrukte en gedrukte stukken, meer nog door voorda's Register der Archiven van Leeuwarden, vooral door de Archiven zelven, toegerust met genoegzame kennis der geschiedenis van het land en der provincie, begon hij in 1835 zijnen arbeid, dien hij in 1838 mogt voleindigen. Hij las toen een gedeelte van zijn Handschrift aan den geleerden a. van halmael voor, die niet aarzelde te
| |
| |
getuigen, ‘dat, zijns inziens, deze Beschrijving alle Beschrijvingen en Verhalen, die stad betreffende, welke tot nog toe in het licht verschenen en hem bekend waren, verre overtrof.’ In weerwil van dit gunstig oordeel, kon eekhoff toen niet besluiten zijn werk aan de pers over te geven. Nog acht jaren zette hij zijn onderzoek voort, veranderde, beschaafde, werkte om, en eerst in 1846 kwam de Beschrijving van Leeuwarden in het licht. Zij is in dertien Hoofdstukken of liever Tijdvakken verdeeld, die de volgende opschriften voeren: Eerste Hoofdstuk. Overzigt van de omstandigheden en gebeurtenissen, welke het ontstaan van de Friesche steden, en bijzonder van Leeuwarden, voorafgingen, veroorzaakten en vergezelden. Tweede Hoofdstuk. Eerste Tijdvak. Oud-Leeuwarden, loopende tot den jare 1435; bevattende den oorsprong, de stichting, den aanwas, de uitbreiding en de naburige betrekkingen der stad. Derde Hoofdstuk. Tweede Tijdvak. Nieuw-Leeuwarden, loopende van de vereeniging der stad met de Parochiën Oldehove en Hoek tot aan de overheersching van Friesland door den Hertog van Saksen, 1435-1498. Verdere uitbreiding, bebouwing, verbetering en versterking van de stad. Vierde Hoofdstuk. Derde Tijdvak. Leeuwarden als de hoofdstad van Friesland onder de Saksische Regering, 1498-1515. Toenemende grootheid en bebouwing der Stad. Vijfde Hoofdstuk. Vierde Tijdvak. Aanwas van Leeuwarden onder de Regering van Keizer karel den V, als Heer van Friesland, 1515-1555. Zesde Hoofdstuk. Beschouwing van den toestand der Stad en van hare Hoofdgebouwen en Gestichten in het midden der zestiende Eeuw, of omstreeks den jare
1550. Zevende Hoofdstuk. Vijfde Tijdvak. Belangrijke veranderingen van de stad Leeuwarden, en inzonderheid van hare Geestelijke Inrigtingen en Gebouwen, gedurende het tijdperk der Hervorming, onder de Regering van Koning filips van Spanje, als Heer van Friesland, 1555-1581. Hierop volgen 67 Aanteekeningen, benevens 12 Bijlagen, A-M. Achtste Hoofdstuk. Zesde Tijdvak. Uitbreiding, aanbouwing, verandering en versiering van de stad Leeuwar- | |
| |
den, gedurende het grootste gedeelte van den tachtigjarigen oorlog, onder de Regering der Staten en Stadhouders van Friesland, tusschen de afzwering van Koning filips en den Vrede van Munster, 1581-1648. Negende Hoofdstuk. Zevende Tijdvak. De voornaamste aanbouwingen, veranderingen en verfraaijingen van de stad, gedurende de tweede helft der zeventiende Eeuw, tusschen den Munsterschen Vrede en den dood van Prins hendrik casimir II, Stadhouder van Friesland. 1648-1696. Tiende Hoofdstuk. Achtste en negende Tijdvak. Merkwaardige gebouwen, verbetering en toeneming van de stad, in den loop der achttiende Eeuw; van den dood van Prins hendrik casimir II tot aan het vertrek van Prins willem IV uit Friesland, en van daar tot de omwenteling van den jare 1795. Elfde Hoofdstuk. Tiende Tijdvak. De toestand en de verandering van de stad in het tijdperk der overheersching, onder de Volks- en Fransche Regering, van 1795-1813. Twaalfde Hoofdstuk. Elfde Tijdvak. Nieuwe Gebouwen en Inrigtingen, uitbreiding, verbetering en verfraaijing van de stad, onder de Koninklijke Regering, sedert de herstelling van Nederland in 1813 tot den jare 1846. Dertiende Hoofdstuk.
Afzonderlijke Geschiedkundige Beschrijvingen van eenige aanzienlijke Gebouwen, Inrigtingen, liefdadige Gestichten, enz. als: het Hof der Stadhouders van Friesland, thans het Koninklijk Paleis. Het oud-Prinsesse-hof. De Stads- of Prinsentuin. De Kanselarij. Het Huis van Opsluiting en Tuchtiging. Het Stadhuis. Het St. Anthony-Gasthuis. Het St. Jakobs-Gasthuis. Het Old-Burger-Weeshuis. Het nieuwe Stads-Weeshuis. Het R.C. Weeshuis. Het zoete-Name-Jezus-Gilde- en Ritske-Boelema-Gasthuis. Het Gabbema-Gasthuis. Het Stads-Soephuis. De Kasteelen van het adellijk geslacht cammingha, in en bij Leeuwarden. De overige Gestichten en Inrigtingen zijn naar tijdsorde vroeger in het werk opgenomen.
Elk dezer Tijdvakken wordt door eene Inleiding, of beknopt overzigt van 's lands toestand gedurende hetzelve, voorafgegaan, en is wederom in verschillende onderdeelen gesplitst. Achter elk deel vindt men Aanteekeningen, Bij- | |
| |
lagen, Inhoudsopgave en Register; terwijl verschillende Platte-gronden, Kaarten, Afbeeldingen en Gezigten door het werk verspreid zijn.
Wat den Vorm betreft, zouden wij den Heer eekhoff in bedenking geven, of het niet beter geweest ware, indien hij zijne onderwerpen, zoo als gewoonlijk in de Stedebeschrijvingen, achter elkander behandeld had. Zeker ware het voor den lezer (en welligt ook voor den Schrijver) gemakkelijker geweest. De overgangen zouden ongedwongener, herhalingen vermeden, en de veelal oppervlakkige en weinigbeduidende Inleidingen, die vaak in een zeer gewrongen verband tot het onderwerp staan, achterwege gebleven zijn. Wat den Inhoud aangaat, aarzelen wij niet, met van halmael te erkennen, ‘dat de Beschrijving is opgemaakt met eene inderdaad bewonderingswaardige vlijt en ijver en met niet minder naauwkeurigheid; met oordeel, onpartijdigheid en zuivere liefde, om alleen de waarheid, in alles, te schrijven; dat zij volkomen geschikt is, om aan de inwoners van Leeuwarden niet alleen, maar ook aan het geheele vaderland, Frieslands hoofdstad en hare stichters en opbouwers te doen kennen, zoo als zij verdienen gekend te worden, en dat de opentlijke uitgave van dezelve zal voorzien in eene onmiskenbaar bestaande behoefte voor allen, die de Geschiedenis van Nederland in het algemeen en die van Friesland in het bijzonder beoefenen, of zelfs maar eenigermate te weten verlangen.’ Ook wij geven haar gaarne eene plaats naast wagenaar's Amsterdam en van reyn's Rotterdam (hoewel nog onvoltooid), en hopen, dat de dwalingen, die van halmael in het Handschrift opmerkte, in het gedrukte werk zullen vermeden zijn. Daar het geheel plaatselijk is, kan de critiek zich moeijelijk er mede bezig houden. Men zou een andere eekhoff moeten zijn, om het naar eisch te kunnen beoordeelen. De stijl wilde ons minder behagen. In dit opzigt moet deze Beschrijving voor andere wijken.
Zij is doorgaande eentoonig: kracht, gespierdheid mist zij ook dáár, waar men die had mogen verwachten. In stopwoorden (b.v. geen wonder) is zij rijk. Onder de Aanteekeningen vindt men hoogst gewigtige opmerkingen; maar
| |
| |
vele ook konden gemist worden: deze getuigen wel van 's mans belezenheid, doch staan weinig of niet in verband tot den tekst, en maken het werk slechts noodeloos kostbaarder. Dikwerf scheen het ons toe, dat eekhoff, hoe ervaren ook in de geschiedenis van zijn gewest en zijner stad, geen diepe studie had in hetgeen niet onmiddellijk tot dezelve behoort. Hij blijve bij zijn onderwerp, hoe aanlokkelijk het ook zij digressiën te maken, die van onderzoek getuigen. Wij zien met belangstelling de Geschiedenis van Leeuwarden te gemoet, en deelen in de verwachting van van halmael. Mogt zij vooral die leemten vermijden, welke ook de ijverigste vrienden van eekhoff in zijn anders zoo uitmuntend werk opmerkten. Zullen ook de biographiën van zoovele beroemde mannen, die Leeuwarden heeft voortgebragt, in dezelve voorkomen? Mogelijk behoort de historia literaria minder tot de liefhebberijstudie van den Archivarius van Leeuwarden. |
|