de aanzienlijke som van f 1950 tot het aangewezen doel te kunnen overmaken, gelijk wij zulks uit een gedrukt verslag van den Heer hooijer, met blijde opmerking van den weldadigen zin onzes volks, vernomen hebben. Maar, behalve weldadigheid, heeft toch ook gewis de algemeene erkenning van de voortreffelijkheid dier Biddagsleerrede medegewerkt, om de opbrengst der uitgaaf zoo aanzienlijk te doen zijn. En nu is ook de Christelijke toespraak op den Dankdag, naar den wensch van velen, uitgegeven. Wij kunnen het ons gereedelijk voorstellen, dat die wensch bij velen na het hooren is opgekomen; want ook deze Leerrede kenmerkt zich door groote gepastheid voor de tijdsgelegenheid, diepen ernst en Christelijken zin. De vraag, waartoe de Heer ons gezegend heeft, vindt hare beantwoording in de drie woorden uit den tekst genomen: verootmoedigen, beproeven, gelukkig maken. De Heer, namelijk, heeft ons willen verootmoedigen door de betooning van zijn heerlijk Alvermogen, door de beschaming der angstige bezorgdheid, en door de openbaring eener onverdiende liefde. Door zijne zegeningen beproeft Hij onze dankbaarheid, onze gehoorzaamheid en ons vertrouwen. Beide deze verootmoediging en beproeving hebben een hooger doel, om namelijk ten laatste gelukkig te maken; dat is, om ons te leiden tot waar, geestelijk en hemelsch heil. Gelijk onderwerp en verdeeling zich aanbevelen door innerlijke waarheid, duidelijkheid en zuiverheid, zoo is de uitwerking door eenen helderen, krachtigen en levendigen stijl gekenmerkt, en maakt dit geheele stuk in onze oogen in velerlei opzigt der navolging van iederen Prediker waardig. Referent, die den Steller dezer Leerrede niet anders dan bij name en nu uit deze twee uitgegevene Kanselredenen kent, is althans hoogelijk ingenomen met den man, die met zoo groote en kostelijke gaven zoo edele eenvoudigheid
en bescheidenheid van toon weet te vereenigen, en wenscht hartelijk, dat hij nog meermalen, door het uitgeven van zoo voortreffelijke Leerredenen, ongelijk aan zich zelven, gelijk hij het noemt, worden zal.
Wij nemen van onzen lof niets terug, en moeten echter