Vreeselijker dan eene hyena.
Toen onlangs de eigenaar eener menagerie van wilde dieren, om te toonen, hoe volkomen hij hen had weten te temmen, in het hok eener hyena ging, zeide een schoenmakersjongen: ‘O, dat heeft niet veel te beduiden; maar als de vrouw van onzen baas in het hok gezeten had, dan zou hij het wel gelaten hebben.’ Deze vergelijking met wilde dieren, waarbij aan eene dame de palm wordt toegekend, herinnert den vrouwenlof, vervat in het middeleeuwsche versje: Aspide quid pejus? tigris; quid tigride? daemon; daemone quid? mulier; quid muliere? nihil. Om het niet geheel en al bij de Dames te verkerven, zullen wij het gedicht maar onvertaald laten.