voort, ‘zulk eene lage zelfzucht is mijn drijfveer niet. Ik drink uit vaderlandsliefde. Want, zegt eens, wat is wel de steun van staat en van regering? Wat anders dan belastingen, accijnsen en wat diens meer is. Wel nu, met ieder glaasje jenever, dat ik ledig, betaal ik belasting; met ieder dropje likeur, dat mij over de tong glijdt, stijf ik de kas van den staat en bevestig deszelfs aanwezen. Ziedaar de reden, waarom ik drink. Volgde ik mijne neiging, dan dronk ik karnemelk of water, gelijk gij, die niets voor uw vaderland over hebt. Maar den hemel zij dank, ik ben niet als gij; ik denk niet aan mij alleen, ik denk aan het geheel, waarvan ik een lid ben, en daarom doe ik mijner neiging geweld aan, beheersch ze - en drink. Welnu, durft gij mij nu nog mijn drinken verwijten?’