Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mengelwerk.Rapport van den heer M.H. de Graaff over de in 1846 te Parijs gehoudene tentoonstelling der voorwerpen van Chinesche nijverheid, door de gelastigden der Fransche kamers van koophandel en onder medewerking van het Fransche ministerie van koophandel uit China medegebragt.(Fragment.)
Thans zijn wij met ons rapport genaderd tot de derde afdeeling der bovenvermelde, allerbelangrijkste tentoonstelling, welke afdeeling aan het artikel zijde en zijden stoffen is toegewijd. Alvorens tot de behandeling dezer afdeeling over te gaan, moeten wij met een enkel woord gewagen van den Heer m.j. hedde, die deze zijdenartikelen heeft verzameld, als het speciaal gedeelte zijner zending uitmakende. Den Heere hedde is het gelukt, 60 mijlen dieper landwaarts in te dringen dan de overige gelastigden, de Heeren haussmann, rondot en renard, die de havens, welke voor het gezantschap waren opengesteld, niet hebben kunnen verlaten. Als een Chineesch ambachtsman gekleed, (dit kleed is op de tentoonstelling insgelijks aanwezig en draagt blijken van gebruikt te zijn) is hij, in het gezelschap van eenige getrouwe Chinezen, tot de verbazend groote en voor vreemdelingen verbodene fabrijkstad Sou-tchou doorgedrongen, die, naar men wil, met inbegrip van hare voorsteden, de ontzaggelijke bevolking van vijftien millioen inwoners telt. De Heer hedde stelde zich door dit waagstuk bloot, vooreerst om door het Chinesche gemeen op allerlei wijzen te worden mishandeld, of door de policie te worden gebamboesd, gelijk vroeger aan een' Engelschen Consul te beurt viel; ten tweede, om daarna door den Heer de lagrenée naar Frankrijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te worden teruggezonden, vermits hij een der voornaamste punten van overeenkomst tusschen de Franschen en de Chinezen daardoor had geschonden. Het geluk heeft hem echter gediend, want hij is ongedeerd teruggekomen en wel met vele belangrijke artikelen uit de genoemde Chinesche fabrijkstad, waaronder eene merkwaardige machine ter bewerking van de zijde, waarover wij, bij de behandeling dezer afdeeling, nader zullen rapporteren. De zijdekultuur, welke bij de Chinezen hooger trap van volkomenheid bereikt heeft dan bij eenig ander volk der wereld, gelijk uit de hier ten toon gestelde proeven blijkt, is eene kultuur, die in China reeds 2700 jaren vóór onze Christelijke tijdrekening bekend was en beoefend werd. Daaruit alleen kan men terstond afleiden, dat deze, zoo vroeg uitgeoefende kultuur van lieverlede in volkomenheid moest toenemen en die van later beschaafde volken moest overtreffen. De berigten omtrent het begin der zijdekultuur in China ontbreken, doch het weven der zijde daar te lande schijnt het eerst door de Keizerin selingh beproefd te zijn, die omstreeks het zoo even vermelde jaartal leefde. Uit China verspreidde deze kultuur zich naar Indië en Perzië. Eerst in het midden der zesde eeuw bragten twee monniken eenige eijeren van zijdewormen naar Konstantinopel over, waar zij vervolgens aan sommige belangstellende onderzoekers eenig onderrigt gaven omtrent de opkweeking dezer rupssoort. Het klinkt vreemd, dat de zoo bij uitstek prachtlievende Grieken en Romeinen de zijden stoffen laat hebben leeren kennen, doch dit is ontegensprekelijk waar. Toen alexander de Groote Perzië veroverd had, werd de eerste zijde naar Griekenland gevoerd. Plinius gewaagt van eene zekere Griekin pamphyle, geboortig van het eiland Cos in de Egeïsche zee, welke even als de spinnenwebben weefde tot kleeding en versiering der vrouwen. Deze kleeding noemde men bombycina. De zijde werd in den beginne uitsluitend door de vrouwen gedragen. Keizer tiberius maakte dit gebruik zelfs tot wet, toen hij bepaalde: no restis serica viros foedaret (dat de mannen zich niet zou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den vernederen zijden kleederen te dragenGa naar voetnoot(*).) De wulpsche elagabalus verwierp deze wet weder; hij was de eerste Romeinsche Keizer, welke een zijden gewaad droeg (holosericum), waarom hij door lampadius wegens zijne verwijfdheid gehekeld werd. Later, en wel omstreeks het einde der vierde eeuw, schijnt de zijde algemeen gedragen te zijn, gelijk blijkt uit de vermelding van ammianus marcellinus, die deswege schrijft: Sericum ad usum antehac nobilium, nunc etiam infimorum sine ulla discretione proficiensGa naar voetnoot(†). Tijdens den grootsten bloei der Grieken en Romeinen konden slechts de Keizers en de rijksten des volks er aan denken om zich in zijde te kleeden, die tegen goud moest worden opgewogen. Geen wonder. De groote afstand van China; de moeijelijkheid der gemeenschap met dat land, wijl de weg, dien de karavanen genoodzaakt waren te nemen, door Perzië liep; de hooge inkoopsprijs der zijde in China zelf - dit alles werkte mede om Keizer aurelius, toen zijne gemalin hem om een zijden gewaad vroeg, te doen uitroepen: ‘de Goden verhoeden, dat ik draden koop, welke ik tegen goud moet opwegen.’ De genoemde monniken, die de eijeren der zijdewormen, volgens de overlevering in hunne wandelstokken verborgen, het eerst naar Europa overbragten, vonden vooral de grootste aanmoediging en ondersteuning van Keizer justinianus, onder wiens opzigt de cijeren in mest uitgebroeid werden, hetgeen gelukkig slaagde. De opkweeking en behandeling der zijdewormen werd door den Keizer zelf geleerd en door zijne bemoeijing in Athene, Thebe en Korinthe spoedig bekend, waar, behalve ook in Konstantinopel, de eerste zijde-manufacturen opgerigt werden. In enkele steden van Europa was dus de zijdekultuur gevestigd; desniettemin bleef het grootste gedeelte van ons werelddeel nog lang met dezen winstgevenden tak der nijverheid onbekend. Dit is hoofdzakelijk daaraan toe te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijven, wijl de zijdeteelt en de zijdeweverij in de gemelde steden, alsmede op de eilanden van den Griekschen Archipel, zoo geheim mogelijk gehouden werd, ten einde daarvan alle voordeelen te plukken. Toen roderik I, later Koning van Sicilië, op zijne kruistogten de gemelde Grieksche steden veroverde, voerde hij eenige zijdewevers met zich naar Sicilië en Italië, waardoor de tegen het midden der twaalfde eeuw te Palermo en in Calabrië opgerigte zijdemanufacturen de eigenlijke grondleggers van de zijdeïndustrie in Europa zijn geworden, schoon zij insgelijks omstreeks denzelfden tijd door de nijvere Mooren in Spanje en Portugal werd overgebragt. Te Venetië begon men zich in den aanvang der veertiende eeuw en te Napels niet voor omstreeks de helft der vijftiende eeuw op de zijdeteelt toe te leggen. Ook in de vijftiende eeuw zag men in Frankrijk en in Engeland de eerste proeven van zijdeteelt, doch lodewijk XI rigtte eerst in 1470, met behulp van zijdewevers uit Venetië, Florence en Genua, eene zijdemanufactuur op, welke in Frankrijk nog niet bestaan had. Karel VIII legde vervolgens plantaadjen van witte moerbeziënboomen aan, en begunstigde de zijdefabrijken van Lyon en ToursGa naar voetnoot(*). Desongeacht schijnt deze kultuur in den beginne nog weinig vooruitgang ondervonden te hebben, want wij lezen, dat Koning hendrik II de eerste was, die, op de bruiloft zijner zuster, zijden kousen droeg, welke hij van eene aanzienlijke dame, als eene groote bijzonderheid, ten geschenke had ontvangen. Zijn zoon en derde opvolger hendrik III, de belangrijkheid dezer industrie levendig inziende, poogde wel de zijdeteelt door de aanplanting van moerbeziënboomen te bevorderen, doch na | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijnen dood verflaauwde de ijver weder. Lodewijk XIV, een vorst die, gelijk meest alle geniën, veel goeds en veel kwaads stichtte, zorgde voor zijne onderdanen door de aanmoediging der zijdeteelt. Onder zijn grootsch bestuur kon Frankrijk reeds jaarlijks 8,000,000 ℔ ruwe zijde voortbrengen, en zou gewis veel langer van de daaraan verknochte voordeelen partij getrokken hebben, ware niet de onstaatkundige herroeping van het edict van Nantes door denzelfden vorst uitgevaardigd. Deze maatregel kostte hem duizende nijvere onderdanen, welke naar de naburige rijken vloden, en daar met open armen werden ontvangen. De voornaamste Staten van Duitschland verkregen daardoor de eerste aanleiding tot het beoefenen der zijdeteelt, welke in den Keurvorst frederik wilhelm, later in frederik den Groote en andere Duitsche Vorsten ijverige voorstanders vond. Na verloop van een tijdvak van vierduizend vierhonderd zeventig jaren, kwam de zijdekultuur eindelijk in ons vaderland aan, want het was in 1770, dat de Heer w.r. van hasselt in den omtrek van Zutphen moerbeziënboomen begon te planten en zijdewormen begon aan te kweeken. ‘In 1776,’ schrijft de Heer berail van St. Michiels-Gestel, ‘had deze verdienstelijke Nederlander, na vele onvermoeide pogingen en groote opofferingen, het zoo verre gebragt, dat het winnen van zijde bij hem geene proefneming, maar (hoewel in klein bestek) eene daargestelde zaak was. Onder de door hem aangebragte werktuigkundige verbeteringen behoorde de zijdehaspel, geschikt om de dubbele of ineengesponnen cocons af te haspelen, een werktuig, dat noch in Frankrijk, noch in Italië bekend was. Ware de man alstoen in zijne onderneming doelmatig ondersteund, hetzij door vermogende landgenooten, hetzij door het Gouvernement, dan waren er zeker op dit oogenblik (1833) een aantal zijdekweekerijen aanwezig, de zijdeteelt in volle werking, en onze voorheen zoo bloeijende Haarlemsche zijdeweverijen zouden, daar de grondstof in het vaderland zelf gewonnen werd, niet bezweken zijn voor den invoer van vreemde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voortbrengselen; dan had onze verdienstelijke landgenoot niet reeds in den jare 1780 de door hem met zoo vele opofferingen daargestelde nuttige stichting, zijn geliefd Tempe en zijn dierbaar vaderland verlaten, om in Noord-Amerika een ruim veld voor zijnen werkzamen geest te zoeken; dan waren de door hem met zoo veel zorg gekweekte moerbeziënboomen later niet uitgeroeid, ofschoon er altijd nog eenige weinige, aldaar wassende, getuigenis geven van de onvermoeide pogingen van dezen ijverigen man, die het eerst de zwarigheden overwonnen heeft, welke zich tegen de zijdeteelt in ons land opdeden, en van wien wij allen, die zich met deze industrie bemoeijen, het ons eene eere mogen rekenen, navolgers te zijn.’ Na het vertrek van den Heer van hasselt bleef de zijdekultuur onbeoefend, tot dat de Heer dufour, naderhand als Directeur van het zijdeëtablissement te Utrecht overleden, in de laatstgemelde provincie van dien naam en in Zeeland in den jare 1831 deze kultuur hervatte. Reeds vroeger had die heer in België en in Frankrijk zich op de zijdekultuur toegelegd. Hij was in dit vak der nijverheid zeer kundig en, gelijk alle waarlijk verlichte mannen, zeer mededeelzaam omtrent anderen met zijne rijke, proefondervindinglijke kennis, gelijk de schrijver van dit rapport insgelijks heeft mogen ontwaren. Hij schreef nog aan mij, een weinig tijds vóór zijnen dood, aangaande zijne werkzaamheden hier te lande, de navolgende merkwaardige regelenGa naar voetnoot(*): ‘In 1831 heb ik in Zeeland en Utrecht ettelijke duizende witte moerbeziënboomen beginnen te planten. In deze beide provinciën heb ik gezien, dat de winters hier te lande geene schade aan de planting der boomen toebrengen. Ik kan zulks verzekeren van de zaailingen der maand Mei, die, ofschoon onbedekt en jong, aan de eerstvolgende winterkoude zonder het geringste nadeel waren blootgesteld. Met de twee- en drie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jarige, gelijk mede met de vier- en vijfjarige boomen was dit, zoo als men gemakkelijk kan denken, insgelijks het geval. Onder de talrijke aanplantingen, die ik in 1831 te Utrecht bewerkstelligde, bevonden zich drie- en vierjarige moerbeziënboomen, die ik in hetzelfde jaar uit mijne Belgische kweekerij had laten komen. Zij verschaften mij echter weinig bladeren, althans geene voldoende hoeveelheid om daarvan een genoegzaam voedsel voor de zijdewormen te verwachten. Ik wilde echter liefst geen enkel jaar zonder deze nuttige insekten blijven, en heb dan ook, van 1832 tot nu toe, alle jaren vele duizende schoone cocons verkregen, welke mij de fraaiste zijde opleverden. Deze coconoogst, die jaarlijks drie- tot viermaal voorviel, bragt altijd een schadelijk jaar voor de jonge moerbeziënboomen te weeg, welke, ter bevordering der groeizaamheid, niet voor het twaalfde of veertiende jaar van hunne bladeren mogen ontdaan worden. Dit geschiedde echter meerendeels in den beginne, ten einde dagelijks aan de talrijke bezoekers te doen zien, dat de moerbeziënboom hier te lande niet alleen voor het klimaat geschikt was, maar ook, dat wij daardoor heerlijke zijdeoogsten wonnen, die, desgevorderd, drie- tot viermaal in een saizoen konden invallen, hetgeen eene belangrijke zaak was. Door deze herhaalde kweekerijen werd men tevens in staat gesteld, aan het Departement der Nijverheid en dat der Koloniën eenige eijeren te schenken, die naar het ciland Java verzonden werden, zonder dat de zijdewormen, bij het passeren der linie, er uitkropen, iets, hetwelk nog nooit gebeurd was. Men moest vroeger altijd, wanneer men cijeren van zijdewormen naar de Oost wilde zenden, moerbeziënboomen medenemen, die men aan boord opkweekte, ten einde bij het passeren der linie in het voedsel der jonggeborenen te voorzien en zorg te dragen, dat er eenige levend te Batavia kwamen. Ik heb het genoegen gehad, gedurende drie achtereenvolgende jaren, de te Utrecht gewonnen zijdewormeijeren telken jare in een' goeden staat te Batavia te zien aanlanden. De ontsluiting der eijeren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had altijd eerst na de ontscheping plaats, en dan nog wegens de weinige voorzorg, welke men bezigde, om dezelve naar onderscheidene oorden van het eiland Java te vervoeren. Uit de gedane proeven is gebleken, dat, indien het klimaat van Indië zeer geschikt moge zijn voor de aankweeking van moerbeziënboomen, de instandhouding van eene goede soort van zijdewormen echter aan meer bezwaren onderhevig is, uithoofde van de warmte en van de vele aankweekingen, welke men gedurende den tijd van een jaar houden kan, waardoor de schoonste soort dezer insekten verbastert. Het is dus hoogst noodzakelijk voor den bloei der Indische zijdeïndustrie, dat het ras der zijdewormen, door de gedurige toezending van nieuwe eijeren uit Europa, verbeterd worde. De eijeren uit Italië of uit het zuiden van Frankrijk zullen er evenwel nimmer in een' goeden staat aankomen, vermits deze eijeren, in de maand Mei of op het langst in Junij gewonnen en insgelijks uit warme gewesten komende, bij het naderen der linie altijd zullen ontsluiten. De eijeren uit het noorden, die in de maand Augustus en September verkregen worden, kan men in October of in November inschepen, en zij komen alsdan omstreeks 1o Mei op Java. Het Gouvernement, overtuigd van deze waarheid, heeft mij sedert drie jaren met aanvragen naar zijdewormeijeren begunstigd, waardoor ik reeds van drie tot honderd ons heb afgeleverd, en dus eenige millioenen dezer kostbare insekten heb verkocht, welke alle van de beste soort, te Utrecht gewonnen, afstamden.’ Na den Heer dufour vatte de Heer van eindhoven, in den jare 1835, de zijdekultuur insgelijks op, en wel terzelfde plaatse, waar de nijvere van hasselt zijne werkzaamheden gestaakt had. Ook in Noord-Braband vormde zich eene vereeniging ten behoeve der zijdeïndustrie, onder de directie van den ijverigen en ervaren berail, bijgestaan door eene commissie, zamengesteld uit vele achtbare mannen dier provincie. In Zeeland hadden de Heeren boeije en le sage ten broek de aanplanting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van moerbeziënboomen onvermoeid voortgezet, gelijk mede door den Heer schorer van de souburgen geschiedde, welke allen proefondervindelijk bewezen hebben, dat de Nederlandsche grond en het Nederlandsche klimaat gunstig zijn voor den groei der moerbeziënboomen en voor de verdere ontwikkeling der zijdekultuur. Er behoeven derhalve door ons geene millioenen aan buitenlanders voor ingevoerde zijde jaarlijks uitbetaald te worden, indien deze belangrijke nijverheidstak, nu onlangs door de firma brinkman en de vos, te Rotterdam, op nieuw ondernomen, in het groot wierd uitgeoefend, eene opmerking, door mij reeds in den jare 1839 gedaan, bij de behandeling der zijdefabrijken van den Heer vellicus, te Gorinchem en te Heukelom. Doch genoeg wat een beknopt geschiedkundig overzigt der zijdeteelt aanbelangt, hetwelk ik vermeende hier, even als in de andere afdeelingen, voorop te moeten stellen; laat ons thans tot de beschouwing der Chinesche zijdeïndustrie, voor ons zoo smaakvol ten toon gesteld, overgaan. Van No. 488 tot No. 490 vonden wij zaden van moerbeziënboomen, eijeren van zijdewormen, bladeren van den moerbeziënboom uit China en Chineesch-Indië, benevens eene verzameling van cocons, poppen, afval van zijde enz. De zaden zijn van verschillende kwaliteit en uit verschillende provinciën van China; de beste zijn afkomstig uit het land van Lou en van Khing. Om de beste zaden van de eerstgenoemde soort, te weten van Lou, te verkrijgen, knipt men met de schaar de beide einden van den moerbeziënboom af, en neemt alleen het middelste gedeelte. De zaden van de uiteinden zijn kleiner dan de anderen, en, indien men ze zaait, brengen zij slechts nietige boompjes voort, khi-sang (kagchel- of brandmoerbeziënboom) en hoa-sang (bloemmoerbeziënboom) geheeten. De boomen van Lou brengen een groot, rond, digt en suikerachtig blad en weinig vruchten voort; die van Khing daarentegen dragen veel vruchten en fijne, puntige, in strooken verdeelde en zeer stevige bladeren. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bladeren van de boomen uit Lou zijn geschikt voor de volwassene zijdewormen; die van de boomen uit Khing passen beter voor de nog niet volwassene. De lange, blinkende en witte cocons geven eene zeer fijne zijde; de grove, donkerkleurige verschaffen slechts grove zijde. De zijde, welke om de cocons zit, noemt men sse-kouang (vlokzijde). Een pond van deze zijde is goedkoop; het wordt verkocht tegen honderd sapecks of iets meer dan 30 cents Holl. Ct. Van deze zijde maakt men de minste stoffen, hou-tcheou genaamd. De poppen, de afval van zijde enz. schenen ons toe dezelfde uitkomsten, als bij de zijdewormkweekerij in andere landen plaats grijpt, op te leveren, zoodat dienaangaande geene bijzondere opmerkingen door mij te maken zijn. Alleen moet ik de temperatuur, zoo belangrijk bij de ontwikkeling der zijdewormen, opgeven. China strekt zich van 22 tot 41 graden noorderbreedte uit, weshalve de gemiddelde temperatuur van dit groote werelddeel die van het zuidelijk Europa moest overtreffen, hetwelk tot 36 graden breedte loopt. De beroemde humboldt heeft echter aangetoond, dat de gemiddelde temperatuur, bij eene gelijke breedte, in Europa en in Afrika hooger moet zijn dan in Azië en in Amerika. Uit onderscheidene waarnemingen is gebleken, dat vier der voornaamste Chinesche steden, met sommige steden van Europa en Afrika in bijna dezelfde gemiddelde temperatuur overeenkomen, gelijk blijkt uit de volgende tabel:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze vergelijkingen zal men ontwaren, dat de gemiddelde temperatuur van Peking en van het noorden van China bijna gelijk staat met die van Lyon, en slechts 2o hooger is dan die van Parijs. De in het middelpunt gelegene provinciën van China, tusschen de gele rivier en de Kiang, niet veel verschillende van de breedte van Nangasaki, hebben eene gemiddelde temperatuur van 15 tot 16 graden, zoo als die van Toulon en Rome, en 1o minder dan Napels. De gemiddelde temperatuur van Macao en van Canton bedraagt slechts 2o meer dan die van Algiers, waarvan de aardrijkskundige ligging 15o noordelijker is. Zij nadert die van Caïro, op 30o breedte gelegen, en nog 7 tot 8o noordelijker dan de beide laatstgenoemde Chinesche steden. Met humboldt moeten wij hier echter opmerken, dat de winter- en zomertemperatuur grooter verschil in Azië en in Amerika, dan in Europa en in Afrika opleveren. Zoo is b.v. de gemiddelde temperatuur te Peking, volgens eene zesjarige waarneming van amyot, gedurende de heetste maand + 29o, 1; de zomer staat gelijk met dien van Napels, terwijl de gemiddelde temperatuur van de koudste maand is - 4o, waarop de thermometer drie maanden lang onder nul blijft staan, zoo als te Koppenhagen, schoon 15o breedte noordelijker dan Peking gelegen. Volgens Nederlandsche waarnemingen te Nangasaki op 32o breedte, bedraagt de temperatuur van de heetste maand + 30o, 5, zoo als in Caïro op 30o; en de temperatuur van de koudste maand is 5 tot 8 graden boven nul. La pérouse heeft te Macao, in de maand Januarij, eene gemiddelde temperatuur van + 15o, 5 waargenomen, hetgeen overeenstemt met Algiers, hetwelk nogtans noordelijker ligt; de zomer moet er echter warmer zijn dan in Algiers, wijl de gemiddelde temperatuur te Macao 2o hooger is. Men ontwaart uit al deze opgaven, dat de temperatuur in China, even als in Europa, aan zeer vele afwisselingen onderhevig is, zonder dat dit echter aan de moerbeziënboomen schijnt te schaden. No. 491 tot No. 506 bevatten de namen van verschil- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lende werktuigen en gereedschappen ten behoeve van de bladeren der moerbeziënboomen en van de zijdewormen. Het eerste is een raam, waarop de eijeren der zijdewormen uitgespreid en gereinigd worden. Dit raam is van papier, vervaardigd uit katoen of uit de schors van den moerbeziënboom. Volgens het denkbeeld der Chinezen is ons Europeesch papier schadelijk voor de zijderupsen, waarom zij dan ook alles, wat uit hennep gefabriceerd is, buiten hunne zijdeëtablissementen houden. Deze ramen worden, nadat de wijfjesvlinders daarop hare eijeren gelegd hebben, aan den dauw blootgesteld, om de eijertjes alzoo schoon te maken. Ook worden ze wel op de bladeren met water, vermengd met kalk of zout, besprengd, waardoor men beste zijdewormen verkrijgt. Eene dergelijke besprenging duurt twaalf dagen (van den twaalfden tot den vierentwintigsten dag der laatste maand van het jaar), waarna men de eijeren in eene zachte warmte droogt en ze in een doos legt, totdat ze omstreeks het tijdperk, Thsing-ming genaamd (den vijfden April), den tijd der uitbroeijing, er uitgenomen worden. De herfsteijeren, uit een tweede broedsel binnen het jaar ontstaan, worden niet gewasschen en zijn ook van minder kwaliteit dan de eerstgenoemde. No. 492 is eene soort van korf, strekkende tot horde voor de opvoeding van zijdewormen; No. 493 eene dito voor de inzameling der moerbeziënboombladeren; No. 494 eene dito voor het verleggen der rupsen: omtrent deze korven of horden, uit teenen of uit draadwerk zamengesteld, valt niets bijzonders te zeggen. No. 495 is een hakmes voor moerbeziënboombladeren. Dit hakmes rust op eene platte tafel en staat tusschen twee stukken hout in den vorm van een V, gewoonlijk twee voet hoog. De linkerhand geeft de bladeren aan, die men hakt door het mes met de regterhand neêr te duwen, hetgeen derhalve een zeer eenvoudig en bekend werktuig is. Hetzelve wordt alleen in het noorden van China gebezigd. In het zuiden bedient men zich van een fijn en scherp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tafelmes, want een stomp mes doet het beste sap der bladeren vervloeijen. No. 496 is een gewoon spinrad en No. 497 een bamboezen coconbewaarder. Men vindt in China drie soorten van coconbewaarders, te weten eene langwerpige, eene ronde en eene derde, de beste soort, welke in de districten Kia en Hou gebruikt wordt: zie hier eene beschrijving van deze laatste soort, chan-po genaamd, hetgeen eene horde met heuveltjes bedekt beteekent, ziende deze uitdrukking op de doorzigtige kegels, waarbij de zijdewormen moeten opklimmen. Men maakt in de eerste plaats horden van gespouwen bamboes en plaatst ze op een raam, hangende tusschen houten pilaren, ter hoogte van zes voet. Onder dit raam zet men komforen met houtskool, op vier tot vijf voet afstand. Wanneer men nu de zijdewormen op den coconbewaarder legt, heeft men slechts weinig vuur noodig om ze tot spinnen uit te lokken. Wijl de zijdewormen de warmte beminnen, begeven zij zich oogenblikkelijk aan het werk, en men ziet ze niet meer klauteren noch voortkruipen. Zoodra de cocon begonnen is en reeds een dun vliesje vormt, doet men in ieder komfoor een half pond gloeijende kolen. Naarmate de wormen hunne zijde werpen, droogt ze en wordt oogenblikkelijk stevig: van daar dat ze langer duurt zonder te breken en wel honderdmaal gewasschen kan worden, zonder dat zij daardoor in sterkte of in kwaliteit afneemt. Het is onnoodig om den coconbewaarder met een plankendak te beschutten; een frissche wind moet over het bovenste gedeelte waaijen, terwijl het onderste gedeelte verwarmd wordt. Wanneer men ook het bovenste gedeelte zoude willen verwarmen, leggen de vlinders naderhand slechte eijeren. De doorzigtige kegels, welke men op de horde plaatst, worden van rijst- of korenhalmen gemaakt, allen van dezelfde lengte en met de hand gedraaid. Daar de horde van den coconbewaarder uit gevlochten bamboes bestaat, hetwelk openingen heeft, moet men dezelve met kort gesneden halmen beleggen, om te verhoeden, dat de zijdewormen op den grond of in het vuur vallen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van No. 498 af tot No. 506 treft men aan het verkleind model van eenen molen tot het twijnen der zijde; een bamboezen zijdespoel met verderen toestel; een haspel voor de ruwe zijde (vlokzijde); een' scheermolen; kammen met toebehooren; een werktuig tot het verwen van effene zijde en een lot het verwen van gewerkte zijde, het eene op ⅙, het andere op ⅕ van de gewone grootte; een werktuig van gewone grootte met een treê, om foulards te weven; een dito zonder treê, om geheel gemonteerd lint te weven; koperen roeden om de zijden sloffen te vouwen; kruiderijzakjes, om in de balen zijde te pakken, tot derzelver bewaring. Onder al deze werktuigen heeft vooral een de aandacht der Fransche zijdefabrijkanten tot zich getrokken, wijl dit niet bekend was, gelijk meerendeels de andere, weshalve wij eene beschrijving daarvan hier laten volgen. Dit werktuig bestaat uit eene lange bank, van achteren voorzien met twee verticale kruishouten, van waar twee andere kruishouten in eene diagonale rigting uitgaan, die op het midden van de bank in elkander sluiten. In deze kruishouten zijn eenige pinnen geplaatst, welke eene keten zonder einde alsmede het weefsel dragen, welk een en ander bij de fabrijkaadje voortrolt zonder eenige schuring te ondervinden. De kelen is doorschoten met eene ruif van metalen tanden, onder en boven. Deze keten vormt slechts een snoer met halve mazen, waarin de helft van de zijde sluit. Tot de fabrijkaadje van gewerkte zijde bezigt men zoo vele halve snoeren, als de teekening uitsnijdingen heeft. De eerste gang van den spoel geschiedt door de opening, welke de ruif heeft daargesteld; de tweede gaat door het snoer, hetwelk de wever met de hand opligt. De daarbij behoorende gereedschappen zijn, even als het werktuig self, zeer eenvoudig. Men verkrijgt door hetzelve linten voor de voeten der Chinesche dames. De wever zit kruiselings op het voorste gedeelte van het werktuig, met den buik tegen een klein plankje. Aan dit plankje is gehecht een ander, dienstig om alle benoodigde voorwerpen, ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
durende het weven, verkrijgbaar te stellen. Een der knapste Parijsche passementwerkers heeft vier dagen noodig gehad om dezen toestel in orde te brengen, en, tijdens mijn verblijf in Parijs, was hij nog niet geslaagd om het geheel goed op te zetten: dit bewijst op nieuw, dat de eenvoudigste zaken in den beginne dikwerf moeijelijk te vatten zijn. Een Chineesch wever brengt het werktuig niet alleen in één' dag in orde, maar weeft nog bovendien een stuk van vijf mètres. Men is van gevoelen, dat dit werktuig, hetwelk niet veel kost en weinig plaats neemt, in de woningen der zijdewevers moest ingevoerd worden. Het bezit de goede eigenschap van de zijde niet te verzwakken, en moet derhalve het weven van zekere moeijelijke artikelen vergemakkelijken, zoodat deze machine de aandacht van ieder deskundige in het bijzonder verdient, te meer, wijl zij bij ons tot nog toe niet in zwang was. Van No. 507 tot No. 546 treffen wij stalen van zijde in verschillende kleuren en van verschillende kwaliteit en prijzen aan. Ook zag ik daaronder eenige zijdemonsters uit Java, tegen 16 francs 25 cents de kilogramme. Over het algemeen munt de Chinesche zijde door een' fraaijen tint en door deugd uit; ook de hier geleverde Javaansche stalen waren zeer goed. Van No. 547 tot No. 674 zijn alle geweven stoffen. Een Chinesche foulard van ruwe zijde, 49 centimètres breed, kost 1 franc, 60 centimes de mètre of 24 fr. de kilogr.; een dito van gewone zijde voor zakdoeken, breed 75 cent. 2 fr. 40 cent. de mètre, of 65 fr. de kilogr.; gewone mandarijn-satijn, breed 79 cent., 15 fr. de mètre of 105 frde kilogr.; dubbele satijn van 80 cent., 24 fr. de mètre of 115 fr. de kilogr.; gebloemde taf van katoen en zijde, breed 49 cent., 1 fr. 85 cent. de mètre of 45 fr. de kilogr.; een gebloemd weefsel van zijde en wol, breed 82 cent., 7 fr. 25 cent. de mètre of 47 fr. de kilogr.; zwarte dassen, breed 90 cent., prijs 2 fr. ieder of 63 fr. de kilogr.; dunne, enkele taf voor regenschermen, breed 62 cent., 1 fr. 10 c. de mètre of 52 fr. de kilogr. Onder No. 610 vinden wij eene bijzondere soort van gebrocheerde stof, te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sou-tchou gemaakt, waarvan de inslagdraden geheel van elkander verschillen. De schilderkunst, de borduur- en zelfs de naaikunst worden beurtelings gebezigd, om een afwisselend effect voort te brengen. Deze stof wordt te Canton hak-sz', te Chang-gaï en te Sou-tchou kih-sz' geheeten. Men bezigt ze voor schilderijen en andere doeleinden. Een paar vrouwen-mouwen van deze stof kosten 12 fr.; een tabakzak voor de Chinesche dames 6 fr.; eene beurs voor mannen 6 fr.; eene complete, fraaije officiersmontering 210 fr.; een gewoon kostuum 120 fr. Wij vinden insgelijks met zijde geborduurde tapijten van slechts 30 fr. het stuk; een zijden sjerp of doek, te Glasgow vervaardigd, zeer gezocht op Batavia en aldaar voor 16 fr. verkrijgbaar; een zijden halsdoek voor dames, ter waarde van 8 fr. te Batavia. De kleeding eener vrouw van de arbeidende volksklasse in Cochinchina stond hier voor 18 fr. uitgetrokken. Dunne satijn, breed 41 cent. kost in China 3 fr. de mètre of 96 fr. de kilogr.; geborduurde satijn voor mouwen, breed 75 cent., 12 fr. de mètre of 150 fr. de kilogr.; zijden fluweel, met katoenen inslag van Canton, breed 51 cent., 3 fr. 75 c. de mètre of 35 fr. de kilogr.; fluweel met verschillende kleuren, van Tchangtchou, breed 60 cent., 36 fr. de mètre of 180 fr. de kilogr.; dito, breed 53 cent., 27 fr. de mètre of 160 fr. de kilogr.; fluweel van Nanking, breed 58 cent., 12 fr. de mètre of 56 fr. de kilogr.; dito, breed 58 cent., 15 fr. de mètre of 60 fr. de kilogr.; een gordel van een karmozijnkleurig zijdeweefsel, lang 3 mètres, gewigt 200 grammen, 18 fr.; een shawl van Chinesche zijdenkrep met nieuwe franjes, 2 mètres van ter zijde gemeten, 270 fr.; een dito, dito, 240 fr.; een dito, dito, 210 fr.; een dito, dito, 180 fr.; een dito, dito, 168 fr.; Chinesche foulards, met Europeschen druk, het dozijn 18 fr.; groote schilderij op zijde met zijde opgelegd 60 fr.; sandalen voor vrouwen en jonge meisjes te Manilla; portret van den Heer hedde, geborduurd op zijde door den Heer singhing, den beroemdsten fabrijkant in de zijdeïndustrie te Canton. Dit portret vooral verdient eene naauwkeurige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschouwing. Het is gekopiëerd naar een oorspronkelijk Fransch portret, hetwelk het Chinesche, gelijk wij moeten bekennen, overtreft. Er bestaan echter betere proeven van de Chinezen in dit vak. Een' Chineschen mandarijn onder anderen werd aan het Fransche consulaat, toen hij aldaar de stalen der commerciële zending in oogenschouw nam, eene afbeelding van jacquard ten voeten uit getoond, bewerkt in de fabrijk van de Heeren didier, petit en comp. te Lyon. Deze afbeelding in zijde was zoo fijn bewerkt, dat men dezelve eerder voor eene kopergravure dan voor een weefsel zoude aangezien hebben. De Chinesche mandarijn gevoelde zich daardoor niet uit het veld geslagen, maar zond een' zijner bedienden huiswaarts, om een stuk van dezelfde bewerking te halen. Men bragt dan ook eene groote rol van gewevene zijde, voorstellende den God bouddha, gezeten op eene kar, getrokken door een' witten olifant, geleid door een' Neger, terwijl een Indiaan voor de pooten van het kolossale dier rozen strooit. Deze schilderij moet door kleuren en borduurwerk zoodanig uitgemunt hebben, dat ieder het, zonder eene al te naauwkeurige bezigtiging, voor geschilderd hield. Onder No. 656 komt voor een Japansche kabaai (kabaïe) van gedrukte zijde, 60 fr.; een Japansche sjerp of doek van gedrukte zijde, 18 fr.; Japansch gedrukt zijde krep, breed 42 cent., 42 fr. het stuk; heeren en dames handschoenen van krep, 64 fr. het dozijn; gepikeerde gazen sjerpen, uit eene Parijsche fabrijk, zeer gezocht te Manilla, Batavia en Macao; gevoerde, gebloemde zijden zonne- en lichtschermen, vervaardigd te Canton, en bestemd om naar Zuid-Amerika te worden uitgevoerd. Van No. 675 af tot No. 688 zijn linten, koorden, banden enz. gerangschikt, zoo als: gebrocheerde linten van Canton, breed 6 centimètres, 2 fr. de mètre of 160 fr. de kilogr.; zwart lint van allerhande lengte, van 40 tot 60 fr. de kilogr. naar gelang van de kwaliteit; taffen lint, eene kaart van 8 mètres, 1 fr. 50 c.; zijden kant, eene kaart van 8 mètres, 1 fr. 50 c.; gebloemde satijnen stof voor linten, breed 75 cent., 20 fr. de mètre of 99 fr. de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kilogr.; geborduurde linten voor gordels, breed 7 cent., 6 fr. de mètre; linten voor de voeten der dames, breed 8 cent., 3 fr. No. 689 tot No. 709 bevatten Chinesche boeken, albums, gravures enz., alle op de zijdeteelt en op de zijdebewerking betrekking hebbende, b.v. No. 689 voert tot titel: Landbouw en Zijde, 1 deel met platen; 690, de Zijdeïndustrie, I deel met platen; 691 e.v., tafereel van het haspelen der vlokzijde, van het twijnen, van het werktuig voor linten, van het werktuig om shawls en doeken met zijde, goud of zilver te doorvlechten; album voor de rijst- en zijdekultuur, met 24 teekeningen; Chinezen op zijde geteekend; album toegewijd aan de verschillende werkzaamheden der zijdeïndustrie, zoo als dezelve te Canton wordt uitgeoefend, van af de aankweeking van den moerbeziënboom tot de zijdeweverij ingesloten, alles voorgesteld in 144 teekeningen; twee groote banden met gekleurde teekeningen, voorstellende de bezigheden van de bijzitten van den Keizer in het paleis te Peking enz. No. 710 tot het einde dezer afdeeling (No. 750) levert nog veertig stuks verschillende goederen van zijde, fluweel, satijn enz. op. Zoo zagen wij hier nog gebloemd zijde, fluweel tot bekleedsel van de palakijns, vervaardigd te Tchang-tchou, alwaar dit fabrijkaat voor 9 piasters verkocht wordt; zijden pijpenkokers met goud en zilver, bewerkt door Japanezen, en door de afgevaardigden te Batavia gekocht; zijden weefsels van wilde zijdewormen, gefabriceerd in Sotchouèn, breed 48 cent., verkoopprijs per stuk te Canton: 3 piasters 25 c.; een zijden, met gouddraad geborduurd kinderkleedje van Ningpo; onderscheidene stalen van de vezels der plant Ma (Urtica nivea), op eene oneigenaardige wijze door de Engelschen grasscloth geheeten, waaruit de Chinezen fraaije stoffen in den smaak van kamerdoek weven. Deze vezels bezigt men ook nog voor naaiwerk en touwwerk, terwijl de gebleekte stukken van 36 mètres lengte en 43 centimètres breedte 108, 102, 96, 90, 84, 78, 72, 66, 60, 54, 48, 42, 36, 30 en 24 fr. kosten in de fabrijken te Kwang-toung, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kiang-si en Fo-kien: zoodanige weefsels noemt men hiapou, zomerweefsels. Zakdoeken uit deze stof gefabriceerd, groot 58 cent., kosten de rollen van 10 stuks 24 en 36 fr. Verder vindt men hier nog vezels van den Abaca (musa textilis); weefsels van den Abaca, of hennep van Manilla; vezels van den Pina (Bromelia ananas); weefsels van den Pina; ki-fon, linnen rijstzakken, vervaardigd uit ruwe hennepvezels, gebouwd te Sïn-houé (Kwang-tong); het stuk daarvan, op de tentoonstelling aanwezig, was 26 mètres 70 cent. lang, 37 cent. breed en gekocht te Canton tegen 1 piaster 50 c. Zakdoeken van den Pina, geborduurd met katoen; eindelijk weefsels van den Abaca en van den Pina, effen of gebloemd, met en zonder zijde of katoen, alsmede stalen van weefsels van den po-lo-ma (agave) gekocht te Canton en te Tchang-tchou. Ziedaar de derde afdeeling: zijde en zijden stoffen, afgehandeld; eer wij dezelve eindigen, willen wij hier nog eenige opmerkingen betrekkelijk de Fransche zijdeïndustrie laten volgen. Frankrijk heeft groot belang bij den bloei der zijdefabrijken, wijl deze aan een groot aantal ambachtslieden en insgelijks aan vele landlieden, die zich op de zijdekultuur toeleggen, werk en brood verschaffen. Volgens eene door den prefekt van den Rhône opgemaakte lijst, bedroeg het getal der zijdewerkers te Lyon, in den jare 1833, 40,000, als: 17,000 binnen de wallen van Lyon; 9,000 in de drie voorsteden Guillottière, Croix-Rousse en Vaise; 5,083 in verschillende oorden van het departement van den Rhône; 8,917 in de naburige departementen Loire, Saône-et-Loire, Ain, Isère en Drôme. Dit aan zienlijk getal is ten huidige dage bijna hetzelfde als in 1833. Daarenboven bevatten de lintfabrijken te Saint-Etienne en Saint-Chamond tusschen de 20 en 27,000 zijdewerkers; in 1835 bedroeg hun getal aldaar werkelijk 27,000. In Avignon vindt men 6000 werktuigen om zoogenaamde Florentijnsche taf, gros de Naples en eenig fluweel te weven. In Nîmes bevinden zich ongeveer 12,000 zijdewerkers. Geen wonder dus, dat Frankrijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al het mogelijke beproeft, om dezen aangelegen tak van deszelfs industrie zoo veel doenlijk te bevorderen, waartoe de Chinesche zending ook gediend heeft. Engeland, Duitschland, Italië, Zwitserland, Turkije, Griekenland - al deze landen houden zich met de zijdeindustrie bezig, wijl zij vele voordeelen oplevert. In den jare 1831 b.v. voerden de Rijn-provinciën 2385 centenaars geheel zijden en 813 centenaars half zijden stoffen uit; Westfalen 1035 centenaars geheel zijden en 657 centenaars half zijden; en Saksen 627 centenaars geheel zijden en 595 centenaars half zijden stoffen. De zijdehandel van Groot-Brittannië kan op 7,000,000 ponden sterling worden gewaardeerd; de invoer van Fransche zijdenstoffen, waarvoor de regten betaald zijn, beloopt 450,000 tot 500,000 pond. sterling, en die, welken de sluikhandel invoert, 250,000 tot 300,000 pond. sterling. Wanneer men de fakturen der zijdefabrijkanten over een geheel jaar bij elkander voegt, geven deze een totaal van 6,000,000 tot 7,000,000 pond. sterling. De lintenfabrijkaadje in Engeland bedraagt 1,000,000 pond. sterling, en die van Frankrijk 1,300,000 pond. sterling. De waarde van 4,200,000 ℔ in Frankrijk door 70,000 werktuigen gefabriceerde zijde wordt geschat op 140,000,000 franken of 5,600,000 pond. sterling, waarvan voor 110,000,000 franken of 4,400,000 pond. sterling wordt uitgevoerd; men behoudt derhalve 1,200,000 pond. sterling voor binnenlandsch gebruik, dat is omstreeks ⅕ van hetgeen er in Engeland verbruikt wordt. Voorwaar verbazende resultaten. Het kan derhalve geene bevreemding baren, dat zelfs Koningen zich werkdadig met de zijdeïndustrie inlaten, ten einde aan hunne onderdanen een goed voorbeeld en de noodige aanmoediging te geven. Wij weten immers, dat de Koning van Pruisen, in navolging van den Franschen Koning, op zijn lustverblijf Sans-souci, eene kweekerij van een millioen zijdewormen heeft aangelegd. Na al het aangevoerde mag ik wel den wensch uiten, dat men zich in Nederland meer en meer op de zijdeïndustrie toelegge, ten einde daaruit niet alleen financiële | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voordeelen te trekken, maar ook om aan de arme volksklasse, die bij ons zoo schrikbarend toeneemt, werk en brood te kunnen verschaffen. Dat de zijdekultuur in ons land met het beste gevolg uitgeoefend kan worden, heb ik in het begin van deze afdeeling genoegzaam gestaafd; en dat de zijdebewerking hier insgelijks even goed als elders kan plaats grijpen, heb ik met eigene oogen gezien en kan ik getuigen, die zoowel onze binnenlandsche als de Duitsche, Belgische, Fransche en Engelsche zijdefabrijken naauwkeurig bezigtigd heb. In 1840 werden er in de fabrijk van den Heer e.a. tegel zijden garens geverwd en van de ligtste tot de zwaarste stoffen bewerkt, zoo zwaar zelfs als er welligt ooit in eenig land vervaardigd zijn, daar in 1839 door dien fabrijkant een mantel aan onze tegenwoordige Koningin werd aangeboden, welke bestond uit dubbele te gelijk geweefde atlas of satijn, aan den binnenkant wit en van buiten zwart. Deze stof was 67 Ned. duimen breed, op welke breedte 28,000 scheringdraden en op de lengte 32,000 inslagdraden waren, zoodat het geheel uit 60,000 draden bestond. De teekeningen en de kaarten voor de Jacquart-weefmachine werden almede op die fabrijk ontworpen en geslagen. De Heer vellicus, chef der zijdefabrijken te Gorinchem en te Heukelom heeft in der tijd eene kunstige en keurig bewerkte Nederlandsche vlag gemaakt, welke in onze dagbladen met eene vereerende onderscheiding is vermeld geworden en waarvan ik hier eene korte beschrijving geef, door mij in de werkplaats van dien heer bij het weven van die vlag opgesteld. De uitvoering van dit werkstuk kan ontegenzeggelijk als een der vindingrijkste kunstgewrochten van eene zijdeweverij beschouwd worden. Frankrijk en Duitschland mogen de rijkste weefsels, in allerlei vormen, vervaardigen, en de goud- en zilverkleur op de schitterendste wijze nabootsen - de prijzenswaardige zamenstelling van al deze stoffen moet evenwel in vindingrijkheid wijken voor de vernuftig bewerkte Nederlandsche vlag, welke met het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koninklijke wapen in de middelste baan prijkt. Indien dit wapen zich slechts aan de eene zijde van de vlag vertoonde, zoude het alreeds een fraai weefsel opleveren, dat van de bekwaamheid van den ontwerper getuigde; doch aan beide zijden is het wapen zigtbaar, terwijl de leeuw tevens op de beide velden links gekeerd staat, en het koninklijk devies, zoowel op het eene als op het andere wapen, van de linker naar de regter hand gerigt is. En deze oogenschijnlijk tegenstrijdige teekeningen worden in hetzelfde oogenblik geweven, hetwelk alleen aan een zaakkundig en scherpzinnig vernuft mogelijk was. Het aantal draden, welke aan de keten gehecht zijn om dit kunststuk daar te stellen, bedraagt 33,600 dubbele en 800 enkele. De kettingen, waardoor men aan weêrskanten het satijn verkrijgt, worden door een en denzelfden inslag met eenen enkelen doorstoot aan elkander geweven; het doorgewerkte wapen vereischt 10 spoelen; elke spoel is, bij afwisseling, aan beide zijden werkzaam, zonder welke bezuiniging er een dubbel getal zoude benoodigd zijn, terwijl overigens het weefgetouw à la Jacquart is ingerigt. Dit opmerkelijk gewrocht van industriëel vernuft kost f 300. De stoffen, welke men op de weefgetouwen in deze fabrijken bewerkte, op het oogenblik dat ik mij daar bevond, kan men aldus verdeelen: 1o. Een weefgetouw, voorzien van drie werktuigen a la Jacquart, waarop men dubbele satijn, dat is zonder eene stroeve keerzijde, vormt. 2o. Twee weefgetouwen, à la Jacquart, voor zijden behangsels en andere rijke meubelsieraden. 3o. Een, à la Jacquart, voor shawls en andere kleedingstukken der dames. 4o. Tien gewone, voor allerlei stoffen welke gevraagd worden, zoo als: fluweel, satijn, gros de Naples, taf, sergie, levantijn enz. Al deze goederen hebben de lengte van de Fransche en Duitsche, namelijk van 50 tot 114 Fransche duimen, zoodat dezelve te dien opzigte en betrekkelijk de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwaliteit en prijs voor de buitenlandsche niet behoeven onder te doen. Het zou te bejammeren zijn, wanneer de zoo belangrijke zijdeïndustrie bij ons niet dien bijval vond, waarop zij regtmatige aanspraak heeft. Ieder onzer begrijpt immers het groote voordeel daaraan verbonden, wanneer men vooronderstelt, dat Amsterdam alleen jaarlijks voor vier millioenen gulden aan zijden stoffen op vreemde markten inkoopt. En al rekenen wij deze som voor het inkoopskapitaal van al onze handelsteden zamen, dan zouden er 2000 weefgetouwen noodig zijn om aan deze aanvraag te voldoen, en niet minder dan 4000 menschen zouden werk erlangen. Tot nog toe bestaan er geene vijftig zoodanige weefgetouwen in geheel ons vaderland, en het getal der werklieden gaat geene tachtig te boven, ja! ik geloof zelfs, dat er van deze vijftig nog eenige ongebruikt staan, weshalve er dienaangaande weinig vooruitgang heerscht. Maar levert het loon eener zijdefabrijk een behoorlijk bestaan op voor hare werklieden? Ik meen van ja, want dit loon, in het eerst klein, gelijk bij alle handwerken, klimt met de jaren, en is ten laatste voor een huisgezin voldoende. De aanvangelingen b.v., kinderen van 6 of 7 jaren, kunnen, gedurende het eerste halfjaar, 60 tot 75 eents in de week verdienen; op het einde van het eerste leerjaar f 1-: en vervolgens tot het vierde jaar doorgaans f 1-: in de week meer, zoodat zij op eenen leeftijd van elf jaren circa f 4-: wekelijks winnen, indien zij zich op hun werk hebben toegelegd. Verder stijgt hun loon van f 5-: tot f 12-: in de week, naar gelang van de meerdere of mindere waarde der te bewerken stoffen en van de vlijt des wevers. Eene onafgebrokene bezigheid, gedurende het gansche jaar, geeft hun bovendien een geregeld en duurzaam loon. Het gaat hiermede niet zoo als met de pijpenfabrijken te Gouda, die 's winters stil staan, omdat de koude de werklieden belet de grondstof te behandelen. Men berekent, dat vlugge wevers dagelijks kunnen afwerken in zijden stoffen, satijn, gros de Naples en krep, 3 tot 4 ellen; in taf, 4 ellen, en in Florentijn- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche taf, 5 tot 6 ellen. Wanneer men nu de el op 40 tot 50 cents door elkander stelt, dan kan een ijverig zijdewever ten minste f 10-: tot f 12-: wekelijks verdienen. De vrees voor broodsgebrek zal bijgevolg niemand bevangen, die werken wil; doch hoe menigeen ontbreekt de lust tot arbeid, en waar deze niet bestaat, daar stort men zich zelven in het ongeluk. Als wij daarenboven bedenken, dat de landbouw, en vooral het fabrijkwezen en de koophandel, bij de zijdeïndustrie groot belang hebben; dat van elk Nederlandsch pond ruw ingevoerde, zijde, die als naaizijde verkocht wordt, circa f 8-:, en van die, welke tot vervaardiging van stoffen, linten, passementen en dergelijke wordt gebezigd, circa f 17-: aan verw- en arbeidsloon wordt betaald; dat er jaarlijks in Nederland eene waarde van geene duizenden, maar van millioenen aan zijde van vreemde landen wordt ingevoerd - dan zal men waarlijk het groote nut der toeneming van dezen nijverheidstak helder leeren inzien en dien vlijtig leeren beoefenen. Eindelijk. Frankrijk met deszelfs bevolking van drieendertig millioenen zielen, Frankrijk met ministers en mannen bedeeld, wier kunde eene wereldvermaardheid bezit, dat groote rijk tracht zoo veel mogelijk de zijdeïndustrie te bevorderen en ontziet geene zendingen naar China, om nog meer te leeren in een vak, hetwelk zoo vele onschatbare voordeelen aanbiedt. En waarom zouden wij Nederlanders niet naar eene dergelijke bron van welvaart trachten? Waarom zou ons rijk, in vergelijking met het Fransche gebied van slechts luttel omvang, uit deze nijverheid niet even zoo veel goeds kunnen trekken als Frankrijk? Men denke hier aan vroegere dagen van bloei der Nederlandsche fabrijken, waaronder ook de zijdeweverijen: dan zal men moeten bekennen, dat wij sommige fabrijkmatige vakken erg hebben laten achteruitgaan, terwijl andere natiën ons zijn voorbijgestreefd. Doch niet langer gezucht en gesuft. De handen aan het werk geslagen; eene onvermoeide vlijt komt de grootste zwarigheden te boven. Reeds zijn de bestaande voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oordeelen door de gelukkigste resultaten bestreden en overwonnen; de kreet der armen, die uit de schamele verblijven voortrolt en in de paleizen weêrgalmt, de kreet: arbeid en brood moet bij tijds gestild worden, eer eene ledigloopende en hongerige bevolking, tot alles in staat, de maatschappelijke orde vernietigt en den bedelstaf in den schepter des gewelds verandert. Met moed en met volharding dus begonnen, om te herwinnen wat wij verloren hebben, dat zal zeker tot eene goede uitkomst leiden, dat zal u, mijne landgenooten, tot zegen verstrekken.
Geschreven te Parijs, 1846.
|
|