Profetie over dansende dames.
Het Dagblad van Stutgard behelst den volgenden aan hetzelve gezonden brief: ‘Mijne drie dochters waren zestien, vijftien en veertien jaren oud; zij, die haar gekend hebben, zullen zich herinneren, dat zij schoon en beminnelijk waren. Op eenen winteravond bevonden zij zich op een bal, door een museum-gezelschap gegeven. Ik trad de zaal binnen; mijne dochters dansten, en hadden de blikken aller aanwezigen op zich gevestigd. Ik ging naar den schoorsteen; een man met een ernstig gelaat had er vóór mij zijne standplaats genomen en verloor mijne dochters niet uit het oog. “Weet gij ook, Mijnheer,” vroeg hij mij, “wie deze schoone meisjes zijn?” Ik had hem moeten zeggen, dat ik haar vader was; doch, waarom weet ik zelf niet, ik onthield mij daarvan, en gaf slechts ten antwoord: “Ik meen, dat het drie zusters zijn, Mijnheer.” - “Dat geloof ik ook,” hernam hij; “sedert geruimen tijd sla ik haar gade, en heb opgemerkt, dat zij drie uren achtereen gedanst hebben, zonder zich een oogenblik rust te gunnen. En,” voegde hij er met de uiterste koelheid bij, “en in drie jaren, Mijnheer, zal van deze drie meisjes geen meer in het leven zijn.”
De ongeluksprofeet, die een leerling van den beroemden Dr. K. was, had de waarheid gesproken: drie jaren daarna had ik geene kinderen meer!’