Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847

Eenige Gedichtjes voor Kinderen, als een klein Geschenk. Door Petronella Moens. Te Amsterdam, bij A.B. Saakes. In kl. 8vo. 30 bl. f :-25.
Versjes voor Kinderen, om bij Verjaar- en Nieuwjaarsdagen en andere gelegenheden te gebruiken. Te Deventer, bij M. Ballot. In kl. 8vo. 94 bl. f :-35.

In den stroom der kindergedichtjes, die bij voortduring der Redactie blijft toevloeijen, waren deze versjes van de ontslapene Dichteresse, die zoo veel ten nutte der jeugd schreef, verloren gegaan, had niet de uitgever ons aan de aankondiging van het boekje herinnerd. Wij danken hem voor dien wenk, want, waarlijk, de stukjes, hier voorkomende, zijn lief en keurig bewerkt, en zullen, als een

[p. 731]

klein geschenk, den kinderen, buiten twijfel, regt welkom wezen. Wij bevelen ze als zoodanig zeer aan.

Minder bevallen ons de gelegenheidsversjes. Vele zijn plat en stroef. Zoo wel die, welke uit eene vroegere verzameling, bij w. brave te Amsterdam uitgegeven, hier voorkomen, als die, welke, als geheel nieuw, op den inhoud door een † zijn aangeduid, bevatten, bij zeer weinig poëzij, veel rijmelarij. De vervaardiger vooral der nieuwere stukjes schijnt zelfs, wat het werktuigelijke der kunst betreft, niet eens vast in de schoenen te staan. Wij vonden hiervan proeven in overvloed; en al zingt dan de auteur:

Lieve kleinen, da's gewis

In dit boekje kunt ge vinden

Versjes voor een grootpapa,

Voor een oom of tante beide

Neef of nicht, of grootmama.

Ja, ge moogt het vrij bekijken,

'k Weet ge zult er overvloed

Van geschikte versjes vinden,

En dat doet uw hartje goed.

Wij voor ons gelooven niet, dat zulke gelegenheidsversjes eenigen bijval zullen vinden. Aan personen in zoo veel verschillende graden van bloedverwantschap kinderlijke groeten en wenschen, in dichtmaat, te brengen, is niet gemakkelijk; en men heeft het boekje slechts op te slaan, om zich te overtuigen, dat de Schrijver voor zulk eene taak niet berekend is. Rijmelarij, onder meer andere, ook van de nieuwere stukjes, als:

'k Wou dat gij al praten kondt
Met uw lieven kleinen mond,

'k Leerde u dan spellen;

En als gij wat grooter bent
En al vlug de letters kent

Zal 'k u wat vertellen.

moest men niet in 't licht geven.