magtig overdrevene vertelling, vol onwaarschijnlijkheden, ook in het zedelijke karakter der personen; het vierde in den trant der allersentimenteelste verliefdheid, zoo als caroline pichler eenige van hare kleine vertellingen, b.v. das Bad, heeft geschreven, overigens nog al niet kwaad; het vijfde een zamenraapsel van afschuwelijk- en onwaarschijnlijkheden. Het derde noemden wij niet: wanneer men de afgesletene gekheid van berggeesten en toovergodinnen en onderaardsche schatten - toestel uit den tijd en trant van clauren - van deze vertelling aftrekt, is zij, en in vinding, en in grappige invallen, verreweg de beste. Het geheel mag voor een boeksken in leesgezelschap en leesbibliotheek nevens honderde soortgelijke passeren - of het de zaak van vertaler en uitgever ware, hunnen naam aan zulken onbeduidenden kost te leenen, dit moeten zij zelve weten. Van den eerste zijn wij van alles, goed en kwaad dooreen, van den laatste doorgaans iets beters gewoon. Beide hebben evenwel het noodelooze en nuttelooze werk, dat zij op zich namen, goed verrigt. Dat zegt: dat de vertaling niet kwaad en de uitvoering niet slordig is. 't Is met dat al jammer, que le jeu ne vaut pas la chandelle.