vensdoel vastknoopt. De Christelijke opvoeder ziet het in, en rigt er zich naar, bij het plan van zijne opvoeding, dat kunde, kennis en wetenschap, zonder den wortel des Evangelies, ligtelijk ontaarden, verkwijnen, ja ten verderve kunnen leiden. Ziedaar, wat wij voor ons de behoefte van onzen tijd noemen. En ziedaar wat wij hier veelal misten. Helaas? wij betreuren het, dat het Christendom, zoowel bij Opvoeding, als bij andere maatschappelijke belangen, b.v. de Staatkunde, het Armenwezen enz., nog zoo zeer miskend wordt in zijne algenoegzaamheid en veelzijdigheid, als de zuurdeesem, die alles doordringt. Het Christelijk element mag en moet van niets worden uitgesloten; bijzaak mag 't niet zijn, en inderdaad wordt het toch nog veel te algemeen slechts als bijzaak beschouwd. Aan beschaving, aan algemeene zedek unde, waarbij het Christelijk element niet wordt opgenomen, hebben wij niet genoeg. Neen! christus en die gekruist, christus overtuigende
van zonde en den boetvaardige in genade zaligende, ziedaar iets meer, ziedaar het wezen, de kracht, het middenpunt des Evangelies, waarin wij zijn moeten en ons bewegen: christus alles in allen! - Ziedaar ons gezigtspunt als Christenen. Het is het onze niet; het berust op de uitspraken der H. Schrift. -
Nogtans is er veel goeds in dezen Roman; veel goeds vooral ook aan 't slot: dat slot behelst inderdaad zoo veel uitstekends, dat men zich den aan de lezing besteden tijd en het gerekte in dezen als in vele Romans ligtelijk getroost, om tot dat slot te komen. - Voor 't overige prijzen wij dezen Roman met ruimte ter lezing aan. Ongedeerd en zelfs met veel vrucht zullen Ouders en Opvoeders hem lezen. Mrs. ellis als Auteur, adama van scheltema als Vertaler, hebben een goed werk verrigt.
Enkele stalen willen wij aanvoeren. Voortreffelijk is de schets van 'tgeen men een slecht humeur noemt; wij ontleenen daaraan onder anderen het volgende:
‘Zoo zitten daar zoo vele meisjes neder, gekweld door de kwaal, die den naam van kwaad humeur draagt; terwijl zij, door eene edele beweegkracht tot handelen gedreven, ligtelijk toonbeelden van zelfopofferenden ijver en tot onwaardeerbaren zegen voor anderen zouden geweest zijn.’
‘Al dat lastig argwanen en verdenken ontstemt zoo menig hoofd en hart: op de lijst der menschelijke ellenden beslaat het zeker de helft harer ruimte.’