zoo schoon vereenigd; zoo wij wel onderrigt zijn, wordt dan ook te Leyden bij de lessen over de Syntaxis tegenwoordig veth gevolgd. In de Etymologie en vooral ook in het eerste deel, over de spelling, zouden wij nog meer kortheid verlangd hebben, en vooral op sommige plaatsen eene juistere rangschikking der regels: zoo vinden wij p. 31 en 32 als twee eigenschappen der gutturaalletters opgenoemd, ten eerste: ‘dat zij liefst met den klinker a, het minst gaarne daarentegen met i worden uitgesproken,’ en ten tweede: ‘dat zij van nature in de uitspraak van meer klank vergezeld gaan.’ Naar onze meening is deze orde verkeerd; de eigenschap, die hier de tweede genoemd wordt, moest als algemeene voorafgaan, en dan de andere volgen; of liever de twee eigenschappen moeten tot ééne algemeene gereduceerd worden: ‘de gutturaalletters gaan van nature in de uitspraak van meer klank vergezeld,’ en dan moest als gevolg van deze eigenschap worden opgenoemd: ‘dus worden zij het liefst met den klinker a, het minst gaarne daarentegen met i uitgesproken.’ Van de hooge bedenkelijkheid, om aan de Vau conversivum vóór den Aoristus perfectus alleen verbindende kracht toe te kennen, heeft het gezegde op p. 72 ons niet kunnen overtuigen; wij blijven hierin overeenstemmen met hetgeen roorda op p. 130 zijner Grammatica zegt.
Zoo wij nog ééne aanmerking mogen maken, het zou zijn op het gebruik der Nederduitsche kunsttermen in deze Spraakkunst. Zoo overal, in plaats van leesmoeders, beweegbare Scheva, betrekkelijke Vau, zwakke Dagesch, enz. geschreven ware matres lectionis, Scheva mobile, Vau conversivum, Dagesch lene enz. zou dit aan den leerling het voordeel verschaffen, dat hij de terminologie, die hij uit deze Spraakkunst leert, niet behoefde te verwisselen, zoodra hij het Akademisch onderwijs bijwoont.
De uitvoering is goed, de correctie vrij onnaauwkeurig.