den Indischen Archipel verrigt, even als voor die van den grond en deszelfs menigvuldige en rijke voortbrengselen. De reeks van werken, die het uitgaf en die tot 18 deelen aangegroeid zijn, kunnen hiervan ten bewijze strekken. Het was wenschelijk, dat hun inhoud meer in het vaderland bekend was, waar men over het algemeen nog weinig omtrent de inwendige gesteldheid onzer Oostersche volkplantingen ingelicht is, en er niet dat belang in schijnt te stellen, dat deze zoo in alle opzigten verdienen. Mogt dit Geschiedkundig Overzigt hiertoe bijdragen, en de lezing daarvan aansporen, om zich door andere werken met den toestand van onze Oostindische Volkplantingen meer gemeenzaam te maken!