Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHandboek voor de Leer van de Krachten der Geneesmiddelen, door M. Dassen, H.J. Zoon Med. et Art. Obst. Doctor enz. II Deelen. Te Groningen, bij A. Oomkens, J.zoon. 1846. In gr. 8vo. X en 370 en XX en 508 bl. f 8-50.Men ondervindt inderdaad eene aangename gewaarwording, wanneer men onder de menigte van geschriften, welke de geneeskundige litteratuur oplevert, nu en dan een werk aantreft, waaraan de lof van oorspronkelijkheid in den ruimsten zin mag toegekend worden. Er is in onze wetenschap zooveel, waarin men elkander napraat, oude dwalingen erven zoo ligtelijk van den meester op den leerling over en blijven ook dezen in den practischen sleur zoo gemakkelijk bij, dat er waarlijk eene groote mate van zelfstandigheid noodig is, om zich aan een onbevooroordeeld onderzoek der op school ingezogene beginselen toe te wijden en er, des gevorderd, toe te komen, het grootste deel der met zooveel moeite bijeenvergaarde - grootendeels conventionele - kennis, als onbruikbaar, van zich af te werpen. Men moet den tegenwoordigen tijd het regt laten wedervaren, dat dezelve zich meer dan de naast voorgaande door zelfstandig onderzoek van de zijde der geneeskunstoefenaars heeft gekenmerkt. Niet alleen heeft men het door naauwkeuriger kennis en juistere waardeering der objectieve teekenen tot meerdere zekerheid in de herkenning der ziekelijke toestanden gebragt, maar ook hebben de resultaten der mikroskopische anatomie van de gezonde en zieke deelen des ligchaams en de vorderingen der physiologie tot een helderder inzigt in het wezen van verscheidene dier ziektetoestanden geleid. Henle's rationelle Pathologie met hare strenge kritiek van het verouderde en slechts bij traditie overgenomene vond dan ook eenen ge- | |
[pagina 347]
| |
reeden weerklank bij alle geneeskundigen, die aan het streven van den lateren tijd niet vreemd waren gebleven, gelijk zij dan ook zelve het uitvloeisel was van dit streven, - het gebouw, hetwelk door eenen genialen bouwmeester uit de verstrooide bouwstoffen was opgetrokken. Hoeveel intusschen ook in de bovenvermelde rigting voor de pathologie was gedaan, de leer der geneesmiddelen was, in vergelijking met haar, stiefmoederlijk behandeld. ‘Terwijl andere gedeelten van de geneeskundige wetenschappen met reuzenschreden vooruitgaan,’ - dus spreekt te regt Dr. dassen in zijne voorrede, - ‘wordt de leer van de krachten der geneesmiddelen dikwerf met eene ligtvaardigheid, ja met eene ware onachtzaamheid behandeld, die verbazing zoude verwekken, ware het uit den aard der zaak niet hoogst moeijelijk, ook hier die stellige uitkomsten te verkrijgen, welke elders mogelijk zijn.’ Intusschen, dit gedeelte der wetenschap is van geen minder belang, dan de andere. Het is daarom, dat de verdienstelijke Schrijver, die als ijverig onderzoeker op het gebied der Physiologie (zoowel van planten als van dieren) gunstig bij ons bekend is, sinds jaren getracht heeft, zich licht in dit gedeelte der wetenschap te verschaffen, het ware van het valsche te onderscheiden en inzonderheid het overtollige, het schadelijke of onzekere te erkennen, hetwelk in dit gedeelte der wetenschap in ruime mate aanwezig is. Het door ons aangekondigd werk is het resultaat van dit veeljarig, onpartijdig onderzoek, en op hetzelve is de lof van oorspronkelijkheid, waaraan wij zooveel waarde hechten, in den ruimsten zin toepasselijk. In het algemeen is dan ook, gelijk de Schrijver zelf zegt, de strekking van zijn werk meer afbrekend, dan opbouwend. Het sluit zich onzes inziens in dit opzigt allezins aan het in 1845 uitgekomen werk van Prof. oesterlen (Handb. der Artzneimittellehre) aan; beide ademen gelijken geest, den geest van zuivering; zulks is des te opmerkelijker, daar beide geleerden onafhankelijk van elkander en omstreeks denzelfden tijd werkten en geene kennis van elkanders arbeid konden | |
[pagina 348]
| |
dragenGa naar voetnoot(*). Hiermede willen wij niet zeggen, dat er in wijze van behandeling en in de verschillende bijzonderheden groote overeenkomst tusschen de werken van beide schrijvers bestaat. Niet alleen dat Dr. dassen uit den aard der zaak al het pharmacologische voorbijgaat, hetwelk oesterlen met het pharmacodynamische (hoezeer dan ook kortelijk en veel minder uitvoerig dan pereira) behandelt, maar ook plan en verdeeling der beide werken loopen geheel uit elkander. Terwijl oesterlen de wijze van werking als hoofdbeginsel zijner verdeeling der geneesmiddelen aanneemt (alterantia, roborantia, excitantia, acria, cerebrospinantia, toxica, nutrientia en diaetetica), waarbij alleen de VIIIe Klasse (imponderabilia) eenigzins inconsequent is achteraangevoegd, neemt Dr. dassen als grondslag zijner verdeeling het deel aan, waarop de middelen invloed uitoefenen, waardoor hij vier groote afdeelingen verkrijgt, naar mate de middelen hoofdzakelijk op de zenuwen, op de vaten, of op de werktuigen der afzonderingen werken, of hunnen invloed uitoefenen zonder in de vaten opgenomen te worden (?). De onderafdeelingen vormt oesterlen meestal uit de physische of chemische eigenschappen der tot zijne hoofdklassen behoorende middelen; terwijl Dr. dassen zijne onderverdeelingen eerst uit de wijze van werking afleidt en daarna uit de omstandigheid, of de tot de hoofdafdeeling behoorende middelen ook tevens op andere stelsels werken. Hoeveel Dr. dassen ook in het IXe Hoofdstuk van het Ie Deel (over de verdeeling der geneesmiddelen) in het midden brengt, om zijne wijze van classificatie tegenover die van anderen te verdedigen, wij moeten onze overtuiging uitspreken, dat die van oesterlen ons geleidelijker voorkomt, minder omslagtig is en voor minder inconsequenties bloot staat. Wij verwonderden ons te meer, dat de Schrijver eene dergelijke | |
[pagina 349]
| |
verdeeling niet is gevolgd, daar wij uit het IIIe Hoofdstuk (over de werkingen der geneesmiddelen) meenden te moeten opmaken, dat hij voornemens was, de werkingswijze als grondslag zijner classificatie aan te nemen. Dáár onderscheidt hij de geneesmiddelen volgens hunne werking op het gezonde ligchaam in de zoodanige, die op het gezonde ligchaam geene werking uitoefenen tenzij als voedingsmiddelen - medicamenta nutrientia, waartoe de mucilaginosa, gummosa, farinacea, albuminosa, saccharina en pinguia behooren; de zoodanige, die, zonder bepaalde verschijnselen voort te brengen, de plaatsgrijpende werkzaamheden wijzigen, hetzij door dezelve te vermeerderen of te verminderen, - medicamenta alterantia (amara, aromatica, stimulantia, irritantia, adstringentia, diluentia, temperantia); en de zoodanige, die bepaalde verschijnselen opwekken, welke, lang genoeg onderhouden, den dood veroorzaken - medicamenta venenata (acria, narcotica en narcotica acria). Daar de Schrijver deze verdeeling niet gevolgd heeft, bevreemdde het ons eenigzins, dezelve zoo uitvoerig ter aangeduide plaatse te zien opgegeven, met bijvoeging van alle middelen, welke tot dezelve kunnen gebragt worden; overigens zijn wij het niet altoos eens met de plaats, welke Dr. dassen aan sommige middelen bij deze laatste classificatie aanwijst; zoo is het ons b.v. niet regt duidelijk waarom murias calcis, sulphuretum calcis en potassae, alumen, magnesia usta, carbo vegetabilis, radix Helenii, radix Chinae, lignum Guajaci en l. Sassafras tot de verdunnende middelen gebragt worden, waarom de digitalis onder de narcotica pura en de belladonna onder de narcotica acria geplaatst wordt, van welke laatste orde het uitdrukkelijk heet: ‘zij verdooven dus het zenuwstelsel en prikkelen althans sommige afscheidende werktuigen.’ Doch reeds genoeg over de classificatie der geneesmiddelen, welk punt, hoe gewigtig ook in zeker opzigt, daar men er uit den aard der zaak, het geheele werk door, gedurig aan herinnerd wordt, toch over het algemeen van minder belang is, dan het schijnt, vermits de Schrijver bij zijne behandeling der afzonderlijke middelen | |
[pagina 350]
| |
zich niet door zijne verdeelingswijze aan banden heeft laten leggen en bij zijn onderzoek onpartijdig is te werk gegaan. Behalve wat de verdeeling betreft, verschillen Prof. oesterlen en Dr. dassen ook niet zelden van elkander in de afzonderlijke beschouwing van verschillende geneesmiddelen. Dit is inderdaad de schaduwzijde van de leer der geneesmiddelen, dat mannen, welke beide onpartijdig te werk gaan, die beide met een kritisch oog het kaf van het koren trachten te scheiden en hierbij klaarblijkelijk met zaakkennis werkzaam zijn, tot zulke ongelijksoortige resultaten kunnen geraken, vooral waar het óf zeer gebruikelijke, óf zeer krachtig werkende middelen betreft. Om slechts een paar voorbeelden te noemen: aangaande den aethiops antimonialis zegt oesterlen: ‘Dieses Praeparat schliesst sich hinsichtlich seiner absoluten oder doch sehr bedeutenden Unwirksamkeit an die vorhergehenden an;’ terwijl Dr. dassen (D. II, p. 141 sq.) zoowel aan dit middel als aan den aethiops mineralis groote waarde hecht. Dr. dassen oordeelt de vrees voor loodvergiftiging bij het gebruik van loodmiddelen zeer overdreven en acht het gebruik van het saccharum saturni in sommige gevallen niet alleen zonder gevaar, maar zelfs door dat van andere middelen niet te vervangen. Oesterlen noemt daarentegen de waarde der loodmiddelen ‘illusorisch;’ zoo ook hecht de laatste aan het gebruik van sulphas cupri bij croup volstrekt geene meerdere waarde, dan aan andere emetica, terwijl Dr. dassen aangaande dit middel zegt (bl. 229, Deel II): ‘Men heeft dikwerf vermoed, dat het koperzout in deze ziekte (croup) eeniglijk door deszelfs braakverwekkende kracht hulp aanbragt. Ik geloof dit tegen te moeten spreken; althans ik heb door tartarus emeticus, noch door pulv. ipecacuanhae geenszins die gevolgen zien ontstaan.’ Aan den anderen kant waarschuwt Dr. dassen tegen het inwendig geneeskundig gebruik van het arsenik en vraagt - wij gelooven te regt - ‘waarom een onzeker middel, dat tevens hoogstgevaarlijk is, toegediend?’ Daarentegen noemt Prof. oesterlen hetzelfde middel in hardnekkige huidziekten ‘unser wirksamstes | |
[pagina 351]
| |
Mittel, welches sich durch kein anderes bis jetzt ersetzen liess (S. 247).’ Wij zouden nog verscheidene dergelijke voorbeelden kunnen aanvoeren, doch hopen, dat het medegedeelde genoegzaam moge zijn, om aan te toonen, hoe individueel nog het oordeel over de werkzaamheid van verscheidene geneesmiddelen is, en hoeverre wij nog van positieve kennis in dit gedeelte onzer wetenschap zijn verwijderd, in weerwil van de talentvolle pogingen van mannen als oesterlen en dassen, om ook op dit gebied meerdere zekerheid te brengen. Doch het wordt tijd, dat wij onze lezers nader met den inhoud van het werk van Dr. dassen bekend maken.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|