schoonheden, die den Prediker toebehooren en hem alleen eigen zijn. Tot die schoonheden rekenen wij mede de levendige en, om het met een thans veel gebruikt, hoewel onnederduitsch, woord uit te drukken, de aanschouwelijke voorstellingen, welke vaak door de groote bekendheid van van senden met de oude landen en volken op eene wijze verlevendigd worden, waarvan wij bij onze vaderlandsche predikers de wederga niet aantreffen. Men leze b.v. bladz. 317 tot 320 en bladz. 324 en 325, welke laatste plaats wij ten slotte als eene proeve mededeelen:
‘Daar zijn er, die afdaalden van Medië's rijk bevochtigde bergen, die opklommen uit Perzie's paradijsachtige vlakten, die kwamen van het verre Parthië, van het nog verder gelegene Indië. Zij hebben gezocht, de boorden van den snelvlietenden Tigris te bereiken. Vereenigd met den Mesopotamiër, zijn ze den statig golvenden Euphraat genaderd. Zij zijn die rivier overgestoken, om langs den weg, waarop bijna zes eeuwen te voren de ballingen uit Babel terugkeerden, het Heilige land te bereiken. Daar zijn er, die komen uit het Noorden, waar de zee Pontus bespoelt, - die, Kappadocië's min vruchtbare velden doortrekkende, daar reisgenooten gevonden hadden. Uit Frygië's vlakten, doorkronkeld van rivieren, zijn er opgedaagd, en de bekranste heuvelen, waarmede Pamfilië, als hangende aan hooge bergen, zich uitstrekt, zijn door andere verlaten. De rijkdom en de zegen van Azië hebben den Jood, die te midden van dezelve leeft, niet kunnen wederhouden, om te gaan naar Jeruzalem. De weg, die uit Arabië naar het beloofde land geleidt, moge door onafzienbare vlakten loopen, zonder water en zonder groei, - daar zijn er, die het gevaar van den togt niet ontzagen. Het zand van Libye heeft hen niet afgeschrikt, om de bevallige streek, waarin Cyrene ligt, voor een tijdlang vaarwel te zeggen. De Egyptische Jood is den Nijl afgedaald; de Kretenser heeft zich toevertrouwd aan de ranke kiel, en de gevaren niet ontzien van eenen togt over zee; Rome heeft met al zijne grootheid, het hart niet