Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedenis der Katholieke Kerk. Een Volksboek voor belijders van alle gezindheden. Van Johann Sporschil. Met goedkeuring van het Katholiek-Geestelijk Opperbestuur in het Koningrijk Saksen. Naar het Hoogduitsch. Iste Aflevering. Te Amsterdam, bij M.H. Binger. 1847. In gr. 8vo. 80 bl. Bij inteek. f 1-20.Tot de meest zonderlinge verschijnselen, die de zeer produktieve vertalingszucht in ons lieve vaderland ooit heeft opgeleverd, behoort het werk, dat voor Rec. op de tafel ligt. Het zal eene Geschiedenis der Katholieke Kerk geven; het zal die zóó geven, dat het een volksboek voor belijders van alle gezindheden zijn kan. Wie moet door zulke beloften niet tot de hoogste verwachting opgewonden worden? Immers eene geschiedenis der kerk te schrijven is hetzelfde, als eene groote taak op zich te nemen. Die de pen opvat om dit te doen, moet den gang volgen van alle veranderingen en ontwikkelingen, welke de kerk van hare grondvesting af aan heeft doorgeloopen. Zijne pen dient een penseel te worden, dat het beeld der kerk, zoo als zij op verschillende tijdstippen zich vertoonde, met welgelijkende trekken schetst. Zijn vinger moet de omstandigheden aan- | |
[pagina 118]
| |
wijzen, waardoor de kerk al die veranderingen onderging. Aan de hand van duizend vroegere en latere schrijvers moet hij diep dringen in het geloof, dat die kerk bezielde, in de inrigtingen, die zij trof om haar bestaan te bewaren en hare eerdienst te regelen; en niets mag hem ontgaan, terwijl hij het gebied beschouwt, waarover zij zich uitbreidde, niets ook, terwijl zijn oog rust op de betrekkingen, waarin zij met andere burgerlijke of godsdienstige vereenigingen trad of geplaatst werd. Inderdaad het is twijfelachtig, of de schrijver van eene kerkgeschiedenis meer door wetenschap uitblinken, of meer door scherpzinnigheid zich onderscheiden, of eindelijk meer door verhevenheid boven sektengeest zich kenmerken moet. Rec. zoude de vereeniging van al deze eigenschappen eischen, en er mede willen gepaard hebben eenen echt Christelijken zin, die aan de harten van jezus en zijne Apostelen in het binnenste gekweekt is geworden. Rec. moet openhartig erkennen, dat de naam van den Schrijver geen gunstig vermoeden ten opzigte van de degelijkheid des werks opwekte. Sporschil is bekend geworden, doordien hij eene Geschiedenis van den dertigjarigen Oorlog heeft zaamgesteld. In dat werk doet hij zich als Protestant kennen, bewerende dat de Hervorming noodzakelijk was. - Een ander voortbrengsel van zijne pen is de Geschiedenis der Kruistogten, waarin des mans sterke overhelling tot het Ultramontanisme op meer dan eene plaats doorstraalt. Het laatstgenoemde geschrift is in onze taal overgebragt. Een onzer vaderlandsche Geleerden heeft zich de moeite gegeven, het, met de bronnen van de geschiedenis voor zich, te lezenGa naar voetnoot(*). De slotsom van zijn onderzoek is geweest, dat sporschil die bronnen grootendeels niet heeft gekend; dat hij de werken van wilken e.a. heeft gekopiëerd; dat hij ook de fouten van hen, die hij uitschreef, getrouwelijk heeft overgenomen, en dat het in allen opzigte te betreuren valt, dat onze letterkunde met de vertaling van die beide boekdeelen is bezwaard geworden. - Intusschen onmogelijk achtte Rec. het niet, dat door sporschil sedert reuzenschreden op het gebied der wetenschappen waren gedaan, zoodat hij, in het vol gevoel van kracht, | |
[pagina 119]
| |
de hand had uitgestrekt, om het groote werk eener Kerkgeschiedenis aan te grijpen; een werk, dat 20 à 25 Afleveringen in onze taal vullen zal. - Doch niet alleen eene kerkgeschiedenis zal sporschil geven: eene kerkgeschiedenis, geheel eenig van aard en strekking. Tot dus ver hadden de Protestanten hunne eigene kerkhistorieschrijvers; zij hadden die, sedert matthias flacius en zijne geleerde medewerkers de Maagdenburgsche Centuriën uitgaven. - De Roomschen hadden hunne schrijvers over de kerkhistorie. Van baronius aan trad zij in eene vijandige strekking tegen de Protestanten op. Eene eigendommelijk verschillende wijze van beschouwing was noodzakelijk, waar het eene kerkgenootschap uit de geschiedenis de verbasteringen aanwees, het andere die verbasteringen door de bladen derzelfde geschiedenis te bedekken, en haar bestaan te wettigen zocht. Zóó is het gebleven tot op onze dagen. - Nu zal het anders worden. Sporschil zal eene kerkgeschiedenis geven, niet alleen voor Roomschen, ook voor Protestanten. Grieken, Kopten, Armeniërs - allen zullen bij dit boek zich neêrleggen. Een volksboek zal het wezen voor belijders van alle gezindheden! - En sporschil alléén is het niet, die dit belooft; de Israëlitische Uitgever m.h. binger heeft het ook verklaard. Op de keerzijde van den omslag, in het ‘aan den Lezer’, verklaart deze, dat het werk, hetwelk door zijne hand in het licht treedt, een boek is voor belijders van alle gezindheden. Dat wij zien, of en in hoe ver het de verwachtingen, waaronder het zich aankondigt en aangekondigd wordt, bevredigt. Het werk wordt geopend met eene inleiding, die 62 bladzijden vult. Op de dan volgende bladzijde is gedrukt: Eerste tijdvak. - Oude Geschiedenis der Katholieke Kerk, tot op de vestiging van het Duitsche Roomsche Rijk. - Eerste Boek. Sedert de uitstorting van den Heiligen Geest, tot de verheffing van de Christelijke leer tot Godsdienst van het Rijk onder konstantijn den Groote. Rec. zal zich thans alleen tot de Inleiding, bl. 1-62, bepalen. Het eerste, dat Rec. in de Inleiding zocht, was eene bepaling van het denkbeeld Katholieke Kerk. Hij mogt eene zoodanige billijk verwachten, omdat zij het onderwerp is, waarover het geheele groote werk zal handelen. Hij vleide zich daarenboven, dat hij in de eigenaardige opvatting van dat denkbeeld het raadsel zou opgelost vinden, hoe eene | |
[pagina 120]
| |
Geschiedenis der Katholieke Kerk een volksboek voor alle gezindheden zijn kan. - Intusschen de Schrijver laat het aan de lezers over, om zelve uit zijn geschrift op te maken, wat hij onder Katholieke Kerk verstaat. Bl. 1 wordt het eeuwige Rome als middelpunt der Christenwereld voorgesteld en de heilige leo de Groote als het hoofd der Kerk. - Bl. 2 heet het: ‘God deed de onsterfelijke Frankische Koningen pepijn en karel den Groote verrijzen, en wekte hen op, om den Heiligen Stoel en met hem de Kerk voor slavernij te behoeden.’ - ‘De Geest Gods wekte den grooten Koning otto op om naar Rome te gaan, waar de opvolging van den heiligen Apostelkoning petrus ligt ten eenemale verbroken had kunnen wezen, en zich de Keizerskroon op te zetten, die hem tot gekozen beschermer der Kerk maakte.’ - ‘God stond den heiligen man (gregorius VII) op zijde, toen deze het besluit opvatte, om de Kerk van de wereldlijke heerschappij geheel te bevrijden, en toen hij den handschoen aan den Keizer toewierp.’ - ‘De viktorie was aan de zijde der groote Pausen alexander III en innocentius IV; zij redden voor de eeuwigheid de onafhankelijkheid, de éénheid der Katholieke Kerk,’ bl. 3. - ‘Naast, (niet in) de Katholieke Kerk was het onkruid opgeschoten, dat gedeeltelijk (?) tot de hervorming had geleid,’ bl. 4. - ‘Pius VI, van Rome weggevoerd wordende, werd weggevoerd van de gewijde bondsarke, door de Vorsten der Apostelen petrus en paulus hem toevertrouwd,’ bl. 5. - De omstandigheid, dat de Pausen tevens wereldlijke Vorsten zijn, is een schild voor hunne onafhankelijkheid als Opperhoofden der Kerk. - ‘Ieder van vooroordeel bevrijde denker zal de overtuiging deelen, dat die Kerk niet louter menschenwerk zijn kan,’ bl. 7. - ‘In haar werd het groote woord des Verlossers vervuld: ik zeg U, gij zijt petrus, en op deze rots zal ik bouwen mijne Kerk, en de poorten der hel zullen haar niet doen bezwijken,’ bl. 7, 8. Uit deze aanhalingen, die nog met een aanzienlijk getal konden worden vermeerderd, blijkt volkomen, wat in het oog van sporschil Katholieke Kerk is. Katholieke Kerk is niet verschillend van Roomsche Kerk; zij is met haar ééne en dezelfde. Hier moet Rec. een oogenblik vertoeven, eer hij den Schrijver verder volgt. Hij moet het doen, opgeroepen door de waarheid, die hare stem luide tegen sporschil verheft. | |
[pagina 121]
| |
De benaming Katholiek is niet gelijk beteekenend met Roomsch. Zij komt, voor zoo ver Rec. weet, het eerst voor in den treffenden brief, dien die van Smyrna schreven; verhalende den marteldood van polycarpus. Het is daar in het opschrift: πάσαις ταῖς κατα πάντα τόπον τῆς ἂγίας καθολικῆς ἐκκλησίας παροικίαις, ἔλεος. Zie eusebius, Hist. Eccl. Libr. IV, Cap. 15, pag. 129, ed. Valesius. Ook in den brief van ignatius, Epistola ad Smyrnam, Cap. VIII, vindt men deze benaming. Dezelve werd weldra gebezigd, om de algemeenheid der leer, waarin men overeenkwam, aan te wijzen; zij, die zich, in tegenoverstelling van andersdenkenden, door haar verbonden gevoelden, noemden zich ἐκκλησία καθολική. Doch die Katholieke Kerk was niet onder één middelpunt vereenigd. Zoo vele Apostolische gemeenten er waren, zoo vele middelpunten ook, zonder dat daarbij eenige rangschikking plaats had, ten gevolge waarvan de eene boven de andere zoude zijn verheven geweest. - De Katholieke Kerk was vervolgens de over het geheele Romeinsche rijk uitgestrekte, de οίκουμενική ἔκκλησια, zoo als chrysostomus heeft; de Kerk van den Staat. Bij de deeling van het groote rijk in het Oostersche en Westersche werd de Katholieke Kerk niet gedeeld; maar de Bisschoppen van Rome trokken partij van den ondergang van het Westersche Keizerrijk, verhieven zich tot politieke Heeren van Rome, en beweerden, dat zij niet alleen den eersten rang onder de Bisschoppen des rijks bekleedden, maar dat ook de opperheerschappij over de geheele Kerk hun toekwam. - Intusschen verhief zich tegen deze aanmatiging de stem der Grieksche Kerk met kracht. Sedert de scheiding, in het jaar 1053, bestaat historisch de Katholieke Kerk als eene Grieksch-Katholieke en eene Roomsch-Katholieke. De Kerk van Rome is genoemd en heeft zich zelve genoemd de Roomsch-Katholieke. - Sporschil kent dus niet eens de eigenlijke beteekenis, die het woord Katholieke Kerk oorspronkelijk had; hij schijnt niet van de veranderingen te weten, die dit begrip in den loop der eeuwen onderging; hij gaat zelfs verder, dan Rome zelve, en, Katholiek met Roomsch gelijk stellende, laat hij de laatstgenoemde bepaling weg, terwijl de Roomschen zelv' die bezigen. De Katholieke Kerk is de Roomsche Kerk. - Het trof Rec. den man zoo klein en zoo beperkt te vinden. Alle illusie, die hij zich er van gemaakt had, dat sporschil iets zoude geven, hetwelk, bij- | |
[pagina 122]
| |
aldien het dan ook geen volksboek voor alle gezindheden was, dan toch als eene voorbereiding daartoe niet geheel zonder waarde zoude wezen, verdween op de meest onaangename wijze. - Neen, sporschil heeft geen denkbeeld van eene verheffing van den geest tot hooger standpunt; tot die Katholieke Kerk, welke aanwezig is in de groote overeenstemming der Christenen ten opzigte van het wezentlijke in geloof en leven, kan hij niet opklimmen. Hij kent geene Katholieke Kerk, die evenmin de Kerk is van den Paus der Roomschen, als van den Patriarch der Grieken, noch van den Katholikus der Oostersche Christenen; - die alléén en geheel is de Kerk van christus. - Maar hoe zal dan een werk over de Kerkhistorie, dat op het denkbeeld gebouwd wordt: ‘de Roomsche Kerk is bij uitsluiting de Katholieke,’ een werk zijn, dat zich kan aanbevelen bij alle gezindheden? Immers zij allen gevoelen, dat Roomsche Kerk met Katholieke gelijk te stellen eene zware beleediging is, hun, als belijders in andere Kerkgenootschappen, aangedaan. Het is hetzelfde, als hun te zeggen: gij keurt toch stilzwijgend al de middelen goed, die Rome tegen uw en andere Kerkgenootschappen heeft in het werk gesteld, om u en hen als scheurmakers en ketters of te vernietigen of tot Rome te brengen. Het is hetzelfde, als den heerschzuchtigen en onverdraagzamen ijver van Rome te voeden, en het in den waan te brengen, dat inderdaad Protestanten, Grieken en Oostersche Christenen zich met het denkbeeld kunnen vereenigen, dat de Roomsche Kerk de waarlijk Katholieke is. Inderdaad, er behoort veel onkunde, groote zelfverblinding, of al de sluwheid van het Jezuitisme toe, om op den titel van een werk, waarbij zulk een averregtsch en gevaarlijk denkbeeld aan Katholieke Kerk ondergeschoven is, te plaatsen: een volksboek voor belijders van alle gezindheden! Rec. kan nu, bij de beschouwing van hetgeen de Inleiding behelst, kort zijn. Nadat de Schrijver op de eerste acht bladzijden zich geheel heeft uitgeput in den lof der Katholieke (Roomsche) Kerk, gaat hij over, om de uitnemendheid dier Kerk nader aan te toonen. Hij zegt: ‘In onze dagen, die getuigen zijn van zulke hevige aanvallen, tegen de Katholieke Kerk gerigt, en waarin vermetele stervelingen de stoute gedachte durfden koesteren, haar omver te werpen, is het noodzakelijk, eenige der grondwaarheden aan het licht te brengen, die door de Kerk in levende kracht | |
[pagina 123]
| |
en overtuigenden invloed blijven bewaard tot aan de volheid der tijden.’ Sporschil handelt hier over het bestaan van God, bl. 8-17, de persoonlijkheid van God, bl. 17-20, de onsterfelijkheid der ziel, bl. 20-27; over haren toestand na den dood, bl. 27-32; de menschwording van den Zoon Gods, bl. 32-38; den plaatsvervangenden kruisdood van jezus, bl. 38-39; de verrijzenis en hemelvaart van jezus, bl. 40-46; de uitstorting van den H. Geest, bl. 46-50. Hierop volgt, van bl. 52, een onderzoek naar ‘de waarborgen van de echtheid der bronnen der erkenning (?) der christelijke openbaring,’ dat tot bl. 62 doorloopt en de Inleiding besluit. De Heer sporschil heeft zich hier dus gewaagd op het gebied der Theologie, zoo wel der natuurlijke als der stellige. Doch zoo wel de eene als de andere afdeeling is voor den man eene terra incognita, een onbekend zuidland. Veel goeds wordt er over de stukken uit de natuurlijke godgeleerdheid medegedeeld, maar dat een en ander is overgeschreven uit het Engelsche werk: a discourse of natural theology, showing the nature of the evidence and the adventages of the study, by henry Lord brougham, London, 1835. Bij het leerstellige zijn vooral die partijen dragelijk, waar möhler e.a. zijne gidsen zijn geweest.Ga naar voetnoot(*) Maar het geheel is ééne groote klagt. Het is eene aanklagt tegen het Protestantismus, tegen de Hervorming, die op de Heilige Schrift gebouwd is, als latende aan ieder belijder het vrije onderzoek toe, waarvan het gevolg is, dat er veel ongeloof bestaat en er vele afwijkende meeningen zijn. De slotsom is telkens: ‘men moet komen tot de Katholieke Kerk,’ d.i. | |
[pagina 124]
| |
de Roomsche. ‘De Heilige Geest is de eeuwige leidstar van de Katholieke Kerk,’ bl. 27. ‘De Katholieke Kerk omvat en bewaart de gansche openbaring,’ bl. 32. ‘Haar hoofdbeginsel is éénheid in alle leerstellingen,’ bl. 50. ‘De wezenlijk grondvestende waarheden van het Christendom, waaruit al de overigen voortvloeijen, worden door de Katholieke Kerk het reinst, het volledigst, het duurzaamst bewaard,’ bl. 52. ‘De Kerk is op de Schrift en op de overlevering gebouwd; beide bewaart zij in hare zuiverheid, en, met behulp van den Heiligen Geest, verklaart zij beiden, met het gezag van wettigheid en van dwaling ontheven,’ bl. 53. ‘De Katholieke Kerk is de uitwendige zigtbare vorm van den Goddelijken Geest, die in het Christendom woont, en door welken zij tot aan het einde der tijden wordt geleid en beheerscht,’ bl. 61. Rec. acht zich niet geroepen eene polemiek te schrijven. Hij gelooft, dat de perken, aan eene beoordeeling gesteld, te eng zijn, dan dat zij eene uitvoerigheid, hieraan verbonden, zouden toelaten. Hij gelooft ook, dat zulks minder noodig is, omdat sporschil geene enkele nieuwe en treffende bedenking in het midden brengt; het honderdmaal beter gezegde, dat honderdmaal wederlegd is, herhaalt hij. Zijne roemtaal op Rome's Kerk, als steunende op traditie en hierarchie, en blinde onderwerping eischende, is steeds die van kortzigtigen en bekrompenen geweest. Meer doorzienden hebben juist daarin de zwakke zijde van Rome opgemerkt, en de ervaring heeft geleerd, en zal het meer en meer leeren, dat de Roomsche Kerk daardoor in eene tegenspraak met de eischen en de behoefte eener voortgaande ontwikkeling is, waarvoor zij eindelijk zal moeten bezwijken. Sporschil heeft feitelijk opgehouden Protestant te zijn. Of de man reeds is overgegaan tot de. Roomsche Kerk, dan of hij nog in het duistere rondsluipt, ten einde des te beter onkruid te zaaijen, den schoonen schijn van Protestant te wezen aannemende, weet Rec. niet. Maar hij gunt hem den Roomschen broederen van ganscher harte. Zij zullen even weinig bij den man winnen, als de Protestanten bij hem verliezen. Proselieten brengen over het algemeen geen heil aan; en terwijl zij veracht worden bij degenen, van welke zij uitgaan, vinden zij geen vertrouwen bij hen, tot welke zij ingaan. - Mogelijk ziet het geschrijf van johann sporschil in Duitschland reeds in zijn geheel het licht; mogelijk | |
[pagina 125]
| |
vindt het, bij den verscheurden toestand van velen aldaar, zijne lezers. Maar Rec. vraagt, of het niet eene zware beleediging is van het Protestantsch geloof in Nederland, dat zulk een werk als volksboek voor belijders van alle gezindheden, en dus ook voor die van de Hervormde, de Luthersche en Doopsgezinde Kerkgenootschappen, wordt uitgegeven; hij vraagt, welke verontschuldiging er in het midden kan gebragt worden, wanneer men ziet, dat er alle pogingen worden beproefd, om het onder Onroomschen te verspreiden? - De eenige zou deze wezen, dat de Boekhandelaar binger een Israëliet is. Hij zal, bij de gewone diepe onkunde, die men bij de kinderen Israëls omtrent het Christendom vindt, niet begrepen hebben, wat de inhoud en strekking van dit boek is; en dat hij er inderdaad niets van begrepen heeft, blijkt uit hetgeen hij in het ‘aan den Lezer’ zegt. Daar leest men van zijne hand: ‘wat overigens sporschil zelven betreft, zal ongetwijfeld een ieder, die hem reeds uit zijne geschriften kent, aan dit nieuwe voortbrengsel zijner vruchtbare pen het volste vertrouwen schenken; te meer, daar de Schrijver zelf te kennen geeft, dat in het werk niets te vinden is, dat, bij bedaarde overdenking, iemand in zijne geloofsbegrippen zal kunnen kwetsen.’ Zoo kan men van de uitgave eener vertaling van sporschil groote winst hem voorgespiegeld hebben. Waarlijk hij leeft in de hoop, ‘dat de zware kosten, aan deze onderneming verbonden, door eene algemeene belangstelling des publieks zullen worden op prijs gesteld en vergoed;’ zie het ‘aan den Lezer.’ Hij zal zich, althans wat de belangstelling van het Protestantsch publiek betreft, zeer te leur gesteld vinden. Maar al kon de man dan ook niet uit het inwendige des boeks over de tegenstrijdigheid, die er bestaat tusschen den inhoud en tusschen de zoo misleidend opgegevene nuttige strekking, zelf oordeelen; hij had toch moeten opmerken, wat er op den titel onder den naam van johann sporschil geschreven staat. Met zoo vele woorden leest men daar: met goedkeuring van het Katholiek-Geestelijk Opperbestuur van het Koningrijk Saksen; - en rook hij toen nog geen lont? - Hij had in allen gevalle niet zoo hoog moeten opgeven van de groote zorg, die hij gedragen heeft voor de keus van eenen degelijken Vertaler; hij had zich zelven en den Vertaler niet zoo veel complimenten daarover moeten maken. Hij zegt toch in het ‘aan den Lezer’: | |
[pagina 126]
| |
‘In die keuze dan, durf ik zeggen, ben ik volkomen geslaagd. Ik kan gerustelijk verzekeren, dat de overzetting is toevertrouwd aan eene allezins bekwame hand niet alleen, maar aan iemand, van wien ik de volle overtuiging heb, dat 's Schrijvers woorden getrouw, in diens eigen geest, zonder bijvoeging, verandering of verkorting, in één woord, met de meeste onzijdigheid zullen worden overgebragt, en ten einde het publiek hiervoor zoo veel waarborg als mij mogelijk is te geven, stel ik mij, als Uitgever, voor de stipte nakoming er van, in persoon verantwoordelijk.’ Maar wat zal het publiek van binger halen, van wien het nu eene vertaling heeft ontvangen, die niet alleen krielt van Germanismen, maar tusschenbeiden ook ten eenemale onverstaanbaar is geworden? Rec. zou eene geheele lijst van fouten kunnen geven; maar zulk eene lijst is eene bitter drooge lektuur, en daardoor kan wat reeds zwart op wit gedrukt is toch niet meer worden verbeterd. Soms loopen deze fouten tot in het belagchelijke, b.v. waar men van den ingeschapen Zoon of van den ingeboren Zoon van den levenden God leest, bl. 26 en 57. In het Hoogduitsch staat eingeschaffener en eingeborener; de Vertaler heeft in zijne onnoozelheid zijn Hoogduitsch - Hollandsch Lexicon gevolgd, waarin hij leest, dat ein ook in beteekent. Dat hij hier met een ander ein, dan hetgeen in beteekent, met het telwoord ein te doen had, heeft hij niet begrepen. De ééngeschapen en eeniggeboren Zoon van den levenden God is aldus tot den ingeschapen en ingeboren Zoon van den levenden God geworden! Rec. zou bijna vragen, of die Vertaler een Christen of ook, gelijk de Uitgever, een Israëliet is. Het Protestantsch publiek van ons vaderland wachte zich voor schade; ieder hoede zich voor onderteekening zijns naams, wanneer hem een briefje wordt aangeboden, waarop staat: Geschiedenis der Katholieke Kerk. Een Volksboek voor belijders van alle gezindheden. Van joh. sporschil. Volgens voorwaarde van inteekening uit te geven door m.h. binger, te Amsterdam. Hij zou 20 of 25 maal f 1-20 moeten betalen! De Uitgever doe verder niet, en late verder niet pogingen bij Protestanten doen; hij bepale zich tot de Roomsch-Katholieken. Deze zullen ook het borstbeeld van pius IX, dat zij vóór deze Aflevering vinden, kunnen gebruiken; het is zeer fraai, gelijk ook druk en papier van veel zorg getuigen. | |
[pagina 127]
| |
Indien de uitgave van dit werk mogt vervolgd worden, zal Rec., bijaldien hem die ter hand kome, ook zijne aankondiging vervolgen. |
|