| |
Natuur- en zedekundige Gezondheidsleer voor den beschaafden stand, vooral voor zwakken en ziekelijken, door J.J. Pennink, Med. Chir. et Art. Obst. Dr. enz. Te Deventer, bij A. ter Gunne. 1845. In kl. 8vo. XII en 152 bl. f 1-25.
Aanwijzing der voornaamste leefregels tot behoud der gezondheid en voorbehoeding van ziekte. Een nuttig Leesboek voor het algemeen, door A.H. Röbbelen. 1ste gedeelte, spijs en drank. Uit het Hoogduitsch. Te Leeuwarden, bij Jacob J. van Gelder. 1846. In kl. 8vo. VI en 149 bl. f 1-:
De beide werkjes, waarvan wij den titel hierboven hebben afgeschreven, komen zoozeer in strekking overeen, dat wij meenden, dezelve gezamentlijk te mogen aankon- | |
| |
digen. De Schrijvers bewegen zich beide op een gebied, hetwelk reeds vóór hen door mannen van grooten naam is betreden. De kunst, om het menschelijke leven te verlengen, maakte reeds in het laatst der vorige eeuw het onderwerp uit, waaraan een hufeland zijne krachten besteedde, en de duurzame opgang, welken zijn geschrift maakte, mogt ten bewijze strekken, zoowel voor de belangrijkheid des onderwerps, als voor de voortreffelijke wijze der behandeling. In strekking met het werkje van den Duitschen geleerde gelijk, en in populariteit voor hetzelve weinig onderdoende, mag men de verhandeling van onzen vosmaer, De kunst om lang te leven en wel te sterven, noemen. Minder populair, en meer voor de hoogere standen berekend, schoon overigens ook zeer verdienstelijk, was het werkje van den overleden Hoogleeraar hartmann, waarvan, indien wij ons niet bedriegen, ook bij ons eene vertaling is verschenen. Nog beperkter is de grens, welke Dr. pennink en (Dr.?) röbbelen zich getrokken hebben. De een (Dr. pennink) schrijft, blijkens den titel, eene Gezondheidsleer voor zwakken en ziekelijken; de ander, (röbbelen), blijkens zijne inleiding, voor meer bejaarden: ‘Dezen ouderdom [na het vijf en veertigste jaar] en in het bijzonder der grijsheid een voor derzelver diëet of levensregeling dienstig rigtsnoer of maatstaf te geven, in kritische toelichting het nuttige en voordeelige voor oogen te stellen van de gewigtige en belang inboezemende ontdekkingen, welke eene afzonderlijke wetenschap tot hiertoe slechts voor den ingewijden ontsloot, de aandacht te vestigen op de voor het leven en de gezondheid schadelijke invloeden,
en aan te toonen, hoe de voorzigtige stuurman de dikwerf verborgene en zeer gevaarlijke klippen weet te omzeilen, waarop reeds zoo menige levenshulk vóór den tijd strandde en verbrijzeld werd, in één woord, dit levenverlengende of makrobiotische vraagstuk praktisch op te lossen, ziedaar het doel der voorliggende bladen,’ (bl. 5 en 6). - Wij mogen niet ontveinzen, dat door deze beperking voor beide Schrijvers de taak gemakkelijker geworden is, dan
| |
| |
voor hunne voorgangers; intusschen is het bij de belangrijkheid der zaak en den omvang des onderwerps geenszins af te keuren, dat zij zich hun terrein eenigzins hebben afgebakend. Eene korte beschouwing der beide werkjes moge onze lezers eenigzins nader bekend maken met de wijze, waarop de Schrijvers hunne taak hebben volvoerd.
Het werkje van Dr. pennink bevat twee groote afdeelingen. In de eerste handelt de Schrijver over de waarde van een zwak en teêrgevoelig gestel, vooral bij den geleerden stand. Wij moeten betuigen, dat ons dit gedeelte van het werkje het minst beviel; volgens de redenering, welke de Schrijver ons in deze bladzijden opdringt, zoude het voor den zwakkelijken geleerde een bijzonder geluk zijn, dat hij zwak en niet sterk is, en zoude de gezonde en sterke er veel slechter aan toe zijn, dan de zwakke en ziekelijke; eene stelling, welke door weinigen beäamd zal worden, en waaraan ook wij ons zegel niet kunnen hechten. De Schrijver heeft hier te veel willen bewijzen en hierdoor waarschijnlijk minder overtuigd, dan indien hij, in plaats van eene lofrede op de zwakkelijkheid te schrijven, zich bij eene bloote verdediging had bepaald. Want zelfs de treffende voorbeelden, welke hij bijbrengt, van zwakkelijke geleerden, die eenen hoogen ouderdom hebben bereikt, bewijzen nog slechts, dat men, in weerwil van een zwak gestel, oud kan worden, terwijl het algemeen bekend is, dat men de voorbeelden van hoogen ouderdom over het geheel meer onder de gezonde en sterke landlieden, dan onder zwakkelijke geleerden moet zoeken. Eene andere aanmerking, welke wij op dit en ook eenigzins op het volgende gedeelte van het werk hebben, is, dat de Schrijver genoegzaam alleen van zwakkelijke geleerden en staatslieden spreekt, terwijl men, volgens den titel, in het algemeen voor alle zwakken en ziekelijken uit den beschaafden stand eene Gezondheidsleer zoude meenen te mogen verwachten; waarschijnlijk zweefde hem wat veel bilderdijk's Ziekte der Geleerden voor den geest, waaruit wij hier menige passage vinden aangehaald. In het tweede gedeelte handelt de Schrijver over de kunst om
| |
| |
wèl zwakkelijk te zijn en daardoor het leven te verlengen. Dit gedeelte beviel ons veel beter, dan het eerste; het is geheel praktisch, en de Schrijver bevindt zich eerst hier op zijn regte standpunt. Na eerst kortelijk te hebben aangegeven, hoe de zwakke gezondheid, inzonderheid bij den beschaafden en geleerden stand, ontstaat, wijst hij vervolgens de middelen aan ter verbetering van eene zwakke gezondheid. Ook hier hinderde ons weder, in de eerste afdeeling van dit tweede gedeelte, de eenzijdige opvatting van het onderwerp; het is altoos de geleerde stand, waarvan gesproken wordt; de Schrijver had, naar ons inzien, dieper in zijn onderwerp moeten ingrijpen en de oorzaak van het kwaad, - want zoo blijven wij de zwakkelijkheid van gestel noemen, - in de opvoeding reeds in de vroegste jeugd moeten zoeken; vertroeteling des ligchaams aan de eene zijde en onverstandige en te vroegtijdige inspanning van den geest aan de andere had hij als de veelvermogende oorzaken moeten schilderen van de zwakkelijkheid en ziekelijkheid, welke men thans zoo algemeen aantreft. Hij, die gelukkig genoeg is geweest, voorbij deze beide klippen heengevoerd te zijn, zal, indien hij overigens geenen erfelijken ziekteaanleg bezit, niet zoo ligt op lateren leeftijd door letterarbeid een zwakkelijk gestel verkrijgen, tenzij hij hierin de maat te buiten gaat. Verre het grootste gedeelte van het werkje handelt over de middelen, om eene zwakke gezondheid te verbeteren (bl. 44-117). Dit gedeelte is met zorg en oordeel bewerkt en de voorschriften, door den Schrijver aldaar gegeven, zijn allezins behartigingswaardig; de wijze van bewerking getuigt, dat de diaetetica zijne lievelingsstudie is; de stijl is onderhoudend en door gepaste aanhalingen uit oudere en nieuwere dichters verlevendigd. In de volgende §§ spreekt Dr. pennink over de zelfleiding en diëet naar verschil van temperament en aanleg
tot ziekte. Dat wij hier in een populair en dus voor leeken geschreven werkje de (verouderde, - zouden wij bijkans zeggen) leer der temperamenten terugvinden, verwondert ons minder, dan dat de lezer in deze afdeeling alleen bij de temperamenten
| |
| |
wordt bepaald. Dit gebrek wordt wel eenigzins vergoed door de toevoeging van een laatste hoofdstuk over de kunst om wèl zwakkelijk te zijn, vooral voor teringachtige gestellen, maar behalve het teringachtige gestel en de vier zoogenaamde temperamenten zijn er toch ook nog andere ligchaamstoestanden, waardoor de mensch aanleg tot ziekte heeft. Het zoo even genoemde laatste hoofdstuk is weder geheel praktisch en hierdoor ook, als al het overige van het werkje, waar de Schrijver zich op zijn terrein als practicus beweegt, van veel waarde. Wij vereenigen ons ten volle met de stelling op bl. 138 voorkomende, welke wij niet kunnen nalaten, in haar geheel af te schrijven: ‘Over het algemeen denken wij niet gunstig over het reizen van teringachtigen naar afgelegene gewesten in warmere luchtstreken. Doorgaans komen zij daar verzwakt en uitgeput aan, en zoeken er vergeefs gemakken, die er niet te vinden zijn. Vruchteloos worden er meestal de genoegens eener zorgelooze ontspanning en verkwikking gezocht. Op menig lijkgesteente te Nice en Pisa staat de naam gegrift van jeugdige teringlijders, die er aan eene kunst stierven, die hen te huis misschien zoude hersteld hebben.’ - Uit onze aankondiging van het werkje van Dr. pennink zal, hopen wij, blijken, dat wij de gezondheidsregelen, in hetzelve vervat, op hoogen prijs stellen; zij maken het grootste gedeelte en den hoofdzakelijken inhoud van het boekje uit, en wij aarzelen niet, aan hetzelve vele lezers toe te wenschen, opdat het veel nut moge stichten.
Het werkje van Dr. röbbelen is oorspronkelijk in het Hoogduitsch geschreven, hetwelk ons, al stond het niet op den titel, wel reeds onder het lezen zoude gebleken zijn, al gingen wij niet verder dan den eersten volzin: ‘Vier groote tijdstippen merken des menschen leven van zijne wieg af tot aan het graf.’ Overigens is de zin doorgaans getrouw terug gegeven. Ook in dit werkje vinden wij veel nuttigs, veel wat men elders welligt zóó niet in een zamenhangend geheel bijeen vindt, en toch beantwoordde het maar ten halve aan onze verwachting. Vol- | |
| |
gens de boven aangehaalde woorden zoude men eene Gezondheidsleer voor oude lieden verwachten, gegrond op eene natuurkundige en voor den leek bevattelijk voorgestelde beschouwing van den ouderdom. De Schrijver had deze, behalve uit algemeene physiologische werken, ook kunnen putten uit canstatt's Krankheiten des höheren, Alters. Doch niets hiervan treffen wij aan; wij zouden zelfs niet eens, indien het ons niet van tijd tot tijd ter loops herinnerd werd, bespeuren, dat het behandelde hoofdzakelijk voor ouderen van dagen is bestemd. Na eene eenigzins hoogdravende inleiding begint de Schrijver onmiddellijk met de beschouwing van de spijzen, welke door den mensch gebruikt worden. Uitvoerig worden de eigenschappen der verschillende spijzen uit het dieren- en plantenrijk ontvouwd en met oordeel opgegeven, welke derzelve voor den mensch het geschiktst zijn; hetzelfde heeft ook met betrekking tot de dranken plaats, van het zuiver water, zoo als de hand der natuur het ons biedt, tot de verschillende soorten van edele wijnen, welke de kunst uit het druivennat heeft weten te bereiden. Geene wijnsoort wordt overgeslagen, elke wordt op hare juiste waarde geschat en zelfs de arts, die zijnen patient de eene of andere wijnsoort wenscht aan te bevelen, zal bij het bepalen zijner keus niet zonder vrucht onzen
Schrijver raadplegen. Er wordt derhalve veel wetenswaardigs in het werkje van röbbelen gevonden, terwijl de stijl doorgaans onderhoudend en volstrekt niet droog is. Wanneer men zich slechts van het begin af aan voorneemt, het denkbeeld, dat de Schrijver eene diaetetica voor oude lieden schrijft, ter zijde te stellen, zal men het boekje met genoegen doorlezen; men zal zich daarenboven met de meeste van zijne beschouwingen, bijv. met die over de watergeneeskunde, zeer goed kunnen vereenigen, en alleen maar wenschen, dat hij niet zoo dikwijls jagt op aardigheden hadde gemaakt. Dat hij den brandewijn in bescherming neemt, duiden wij hem minder ten kwade, dan de Vertaler, die partij trekt voor de Matigheidsgenootschappen. Indien de edele wijnen, de portwijn niet uitgezon- | |
| |
derd, genade vinden in des Schrijvers oogen, vinden wij het niet meer dan consequent, dat hij den staf niet breekt over den brandewijn. Zoo lang de hoogere standen geen' afstand doen van den wijn, als dagelijkschen drank, kan hunne vereeniging tot de dusgenoemde Matigheids- of Afschaffingsgenootschappen voor den gemeenen man van geenen morelen invloed zijn. Doch, om op het werkje van röbbelen terug te komen; het aangekondigde is nog slechts een eerste gedeelte, en daar ons het oorspronkelijke niet bekend is, kunnen wij dus ook moeijelijk over het geheel oordeelen. Indien wij echter uit dit eerste gedeelte, over spijs en drank handelende, een besluit tot het geheel mogen trekken, dan zouden wij zeggen, dat des Schrijvers plan, om eene diaetetica voor oude lieden te schrijven, mislukt is, maar dat zijn werkje desniettemin vele wetenswaardige zaken bevat. |
|