groote man zelf was, gelijk men weet, bijzonder ingenomen met zijnen Salomo. En zijne Bijbelvertaling met aanteekeningen is buiten twijfel zijn hoofdwerk geweest. Maar als hij het gebruik, dat van dien Bijbel voor de Jeugd ook op de scholen gemaakt kan worden, ernstig aanprijst aan elken opvoedkundige, en, na de gezette voorlezing van eenig hoofdstuk uit die Bijbelsche tafereelen, het raadzaam acht, dat de leerling over het medegedeelde naauwkeurig wordt ondervraagd, dan geven wij hem gaarne onze toestemming. Boven zulk eene voorlezing zouden wij echter de mondelinge voordragt, naar die Bijbelsche tafereelen ingerigt, verre verkiezen. En in dat geval zal het den onderwijzer niet moeijelijk vallen, om voor de vuist zulke duidelijke vragen te doen, die het regte antwoord als van zelve uitlokken. Maar waar aan de lezing boven de mondelinge voordragt de voorkeur gegeven wordt, daar kunnen wij ons begrijpen, dat het geregeld ondervragen minder gemakkelijk is. Of echter deze handleiding daarbij genoegzame hulp bewijzen zal, is hoogst twijfelachtig. Wij beklagen den onderwijzer, die haar behoeft, en zouden vreezen, dat zijn onderrigt, stijf en gedwongen, weinig vrucht zal opleveren. Ook is de Bijbel voor de Jeugd voor het schoolonderwijs misschien uitvoerig genoeg. Daar komen bijzonderheden in voor, die de leerling eerst later behoeft te leeren kennen. Desniettemin achten wij den arbeid, aan dit werkje besteed, niet geheel overbodig. De onnaauwkeurigheden, die wij hebben aangetroffen, zijn weinige in getal. De bladzijden, waar de antwoorden te vinden zijn, staan, zoowel voor de bezitters der eerste uitgaven als voor die der goedkoope schooleditie, achter elke vraag uitgedrukt. En met nog één Stuk van gelijken omvang zal dit werkje compleet zijn. De tijd zal moeten leeren, of het debiet de onkosten der uitgave dekken zal. Wij meenen daaraan te mogen twijfelen.