ver, de voortzetting van dit tijdschrift heeft op zich genomen. Wij wenschen hem de meeste ondersteuning en aanmoediging toe. En wij spoeden ons, de belangstelling in deze onderneming te bevorderen door beknopte aanwijzing van het vele belangrijke, dat ook in dit Deel is aan te treffen.
Onder hetgeen van willes zelf leverde, trok, behalve eene overvloedige verzameling kleinere uitlegkundige aanteekeningen, vooral eene opheldering van Matth. XXIII: 29-36, verg. met Luc. XI: 47-51, onze aandacht. Ter verklaring der moeijelijkheden, hier voorkomende, wordt voorondersteld, dat beide Evangelisten geenszins hetzelfde verhalen, maar mededeelen, wat jezus op verschillende tijden heeft uitgesproken. Kan men (wat wij om de groote overeenkomst niet durven, en op inwendige gronden zelfs hoogst bedenkelijk achten) dit gevoelen aannemelijk vinden, men zal dan ook den Schrijver danken voor het helderder licht, dat hij over deze moeijelijke plaats heeft trachten te verspreiden. Onbepaalder konden wij ons vereenigen met 's mans opstel over de lengte van de levensjaren der eerste menschen, waarin echter welligt grooter spaarzaamheid had kunnen in acht genomen zijn bij de mededeeling van oudere en reeds bekende gevoelens. Allerscherpzinnigst is de aanwijzing, die ons volkomen overtuigd heeft, dat οὐ πάς nergens in het N.T. de beteekenis heeft van nullus, a, um. Zulke mededeelingen doen ons den wensch koesteren, dat onder de nalatenschap van den gestorvene nog een en ander gevonden worde, waardoor een volgend Deel dezer Bijdragen worde verrijkt.
Dr. a.h. blom, Predikant in het Woud, heeft dit Deel versierd met eene zeer grondige verklaring van het ἀληθένειν ἐν ἀγάπη, Eph. IV: 15, waardoor wij meenen, dat de verklaring niet slechts van dat vers, maar van geheel het verband der rede aan duidelijkheid en bestemdheid gewonnen heeft, en die wij tevens - wat geenszins van alle Bijdragen geldt - kunnen aanbevelen als proeven van goeden exegetischen schrijfstijl. Wij wenschen van die pen meer te ontvangen.