De trekkende sprinkhanen.
De ontelbare zwermen van trekkende sprinkhanen, die in de lente des jaars 1845, op hoogstongewonen tijd en in voorbeeldelooze menigte, het gebied van Algerië en sommige eilanden van den Griekschen Archipel bezocht hebben, kwamen, volgens de waarschijnlijkste gissingen der natuuronderzoekers, uit Arabië en de middendeelen van Afrika. De schrikbarende menigte dezer vraatzieke dieren, welke Syrië, Egypte, Afrika en geheel Midden-Azië alvernielend doortrekken, moet ieder, die zulk een natuurverschijnsel nog niet met eigene oogen aanschouwd heeft, ongeloofelijk voorkomen. Deze gevleugelde heirlegers, naar digte, snel op elkander volgende wolken gelijkende, zijn meestal meer dan een half uur lang en een kwartier uurs breed, verduisteren geheel den gezigteinder, en laten het zonnelicht niet doorschemeren. Is de wind niet al te sterk, zoo houdt de zwerm met heftigheid zijne rigting, en beweegt zich, als ware het bataillonsgewijs, in digtgeslotene kolommen voorwaarts. Waar zij zich nederlaten, bedekken zij den grond verscheidene uren verre, en vormen lagen van meer dan een' halven voet hoog. Het geruisch, hetwelk zij maken, wanneer zij het gras der weiden en het loof der boomen afknagen, hoort men op grooten afstand; het gelijkt naar het kletteren van den hagel of het geraas eener in de verte fouragerende armee. Men heeft opgemerkt, dat zij bij deze vernieling aller plantgewassen steeds dezelfde rigting volgen, en zulks met dezelfde orde als eene op marsch zijnde, onder goede krijgstucht staande legermagt. De zoo kwalijk beruchte Tartaren worden in het vernielingswerk door deze kleine diertjes verre overtroffen. Men geraakt, op het gezigt der landstreken, welke zij bezocht hebben, in de verzoeking, om te gelooven, dat hier het vuur gewoed moet hebben; en evenwel is dit vernielend
element in zijne verwoestingen nog bij lange na niet zoo vreeselijk snel als de trekkende sprinkhanen. Waar zij hunne millioenen uitbreiden, is het alsof de grond zich onderstboven keerde. Boomen, struiken en heesters bieden in een oogenblik, van blad en bast beroofd, het treurige beeld eens winters, die in weinige minuten het heerlijkste lentetooneel verjaagd heeft. Even als de bijen, hebben ook deze sprinkhanen hunne regering, en wanneer