Iets voor de oestereters.
Met hoeveel huishoudelijke zorg men in Frankrijk omtrent het oestervisschen te werk gaat, bewijzen de wetten, volgens welke de visschers aan de bijna ledig gevischte banken eenige jaren tijd moeten laten om zich te herstellen. Het tijdstip, waarop elke der banken voor de visscherij geopend en gesloten wordt, wordt telkens bekend gemaakt. Aan de kust van Bretagne, in de baai van Cancale en langs de Landes ligt eene oesterbank, welker bevissching sedert vijf jaren verboden was. Den 7den April l.l. werd zij, door de daarover gestelde opzigters, den visschers weder vrij gegeven. Nu was alles in vrolijke bedrijvigheid. Meer dan vijfhonderd vaartuigen van Granville, Cancale, Saint Gal, Saint Guigain en andere naburige zeeplaatsen zeilden vereenigd, op den ochtend van den bepaalden dag, met het stationsvaartuig aan het hoofd, naar de bank, van welke nagenoeg de helft, door bakens aangeduid, bevischt mogt worden. Met het opgaan der zon gaf een kanonschot het sein, en terstond werden de netten uitgeworpen; maar naauwelijks waren zij ter wederzijde naar beneden gegaan, of zij zaten reeds zoo dikgepakt vol oesters, dat de visschers geenen tijd genoeg hadden om den eenen trek na den anderen behoorlijk te ledigen. Dit duurde voort tot zonsondergang, en de vangst was zoo onmetelijk rijk, dat de meeste scheepjes, nog eer het avond was, met volle lading, ja zelfs niet zonder oogenschijnlijk gevaar, bijaldien er een storm ontstaan ware, naar huis keerden. Men schat het getal der op dien dag gevischte oesters op ten minste 200 millioenen. De hoeveelheid groeit echter tot in het ontzettende aan, wanneer men bedenkt, dat ieder vaartuig in twee uren tijds 3 tot 400,000 oesters visschen kan, en dat, bij twee maal daags wederkeerend getij, de visscherij eene geheele week voortduurde. Werkelijk was op Zaturdag den 12den April het zeestrand bij
Cancale met bergen oesters van aanmerkelijke hoogte zoodanig overdekt, dat men, om die weg te