Een bezoek bij Lafontaine.
(Volgens ernst ortlepp.)
Toen ik in het jaar 1827 het groote, onder spontini's bestuur te Halle gehouden muzijkfeest bijwoonde, kreeg ik den inval, om den, in zijnen tijd zoo zeer beminden en alstoen in die stad wonenden romanschrijver lafontaine te bezoeken. Had het persoonlijk voorkomen van goethe eerst onlangs te voren eenen ontzagwekkenden, ja overweldigenden indruk op mij gemaakt; had ik in zijne geestkracht den eeuwig jong blijvenden grijsaard, in zijne statige en grootsche houding den Olympischen jupiter met eerbiedige verbazing aangestaard, zoo vond ik in lafontaine op zijn hoogst eene soort van rederijken nestor. Zijn uiterlijke was in geenen deele geschikt, om bij mij die verlegenheid te doen ontstaan, met welke men, vooral in jongere jaren, eenen beroemden letterkundige of geleerde nadert. Ik zag hem, even als goethe, gekleed in een' zwarten frak en broek van dezelfde kleur; maar welk een onderscheid tusschen deze beiden! Bij goethe was gewaad en linnen uiterst fijn en wit; bij lafontaine versleten, veronachtzaamd, ja - meer dan enkel veronachtzaamd. Eenen inzonderheid onaangenamen indruk maakte de in zijnen baard klevende snuif, die ook den langen jabot van het hemd deels bedekte, deels bruin gekleurd had. Naar het mij toescheen, was er