Wederzijdsche openhartigheid.
Een zeer braaf man vroeg een meisje ten huwelijk, maar zeide haar daarbij tevens: ‘Ik acht mij verpligt, u niet onkundig te laten, dat ik, buiten mijn vrij goed inkomen, geen vermogen hoegenaamd bezit, en dat een oom van mij geschavotteerd is.’ Schertzend antwoordde zij: ‘Ik ook bezit geen vermogen en heb niet eens een inkomen; en, zoo al geen mijner verwanten geschavotteerd is, heb ik er daarentegen verscheidene, die het wel verdiend hadden.’