Na de uitmuntende voorstelling der rol van Fredegonde in het treurspel Macbeth door mevr. C.E. van Ollefen, da Silva, op zaturdag 12 april 1845.
Het hoofd omhoog! Een juichtoon aangeheven!
Dreun, dav'rend handgeklap, nu door den Schouwburg heen!
Een blijde toekomst wenkt; een nieuw en heerlijk leven,
Een heldre dag vangt aan in 't rijk van Melpomeen.
Wij waanden 't vuur gedoofd, dat eens op hare altaren
Zoo schittrend heeft gebrand, zoo zorgvol werd gevoed
Door een verheven rei van echte kunstenaren....
Wel ons! Nog gloort een sprank van d'ouden reinen gloed!
Da Silva, u zij eer! Uw schittrend spel van heden
Toont, dat gij voor uw kunst geen moeite of studie spaart.
Uw voet bezit de kracht voor luisterrijke schreden;
Uw hand toont zich de dolk van Melpomene waard.
Niets schrikke u thans terug! Versterk met zorg uw krachten!
Wij hebben 't regt, van u, na 't schoon, dat gij ons biedt,
Vergoeding voor 't verlies der priesteres te wachten,
Wier eerkroon ook u toeft!.... Beschaam die hope niet!
En wij, die kunst, verdienste en ijver hoog waarderen,
De handen thans ineen; het onze toegebragt!
Dan zal het koestrend licht in 't koor der kunsten keeren,
Daar reeds de morgenster ons vriendlijk tegenlacht.
Geprezen waar het voegt, en ijvrig zorg gedragen,
Dat geen miskenning schade aan opbouw en herstel;
Opdat ons dit verwijt niet treffe in later dagen:
‘Door uwe laauwheid derft ons Neêrland een Rachel!’
Ondanks eenige overdrijving, welke men eenen Dichter ligtelijk vergeeft, kent ook Referent hoogen lof toe aan de Vrouw, die de zeer moeijelijke rol vervulde. Aan eene wattier-ziesenis kan echter daarbij niet gedacht worden, als die nog altijd oneindig hooger stond boven de verdienstelijke van ollefen, dan een snoek in de titelrol boven onzen peters, wiens spel hem allerverdienstelijkst dacht, en wien alvast de hier bedeelde lof niet minder toekwam.