Aan M.F. Engelman-Bia, na de uitvoering der rol van Ma Chère Mère, in het drama moeder en zoon.
Bravo, bravo, kunstnaresse! -
't Vraagstuk, door u opgelost,
Dat een Zweedsch vernuft ons voorhield,
In romantisch kleed gedost,
Zet de kroon op tal van lauwren,
Door talent en vlijt behaald:
Menig, die er zich aan waagde,
Had haar driestheid duur betaald.
Moeilijk, hagchlijk was reeds 't schetsen
Eens karakters, vreemd en stout,
Dat een' Frederike Bremer
Ligt alleen was toebetrouwd:
Maar 't verzinlijkt daar te stellen,
Eischte een' smaak, zoo kiesch als fijn,
Die 't voor afkeer en bespotting
Even veilig kon doen zijn.
Gij, bekwame vrouw! gij gaaft het
Zóó getrouw naar 't leven weêr,
Als 't mijn' geest, in 't kunstvol weefsel,
Roerde en schokte keer op keer.
Ja, gij waart dat fiere wezen,
Fel van driften, maar wier hart
Zich gelijk bleef onder 't uiten
En van woede en vreugd en smart!
Ja, gij waart die trotsche vrouwe,
Vast van wilskracht, forsch van aard,
Maar die teedre moeder tevens,
Ons beklag en tranen waard!
Ja, gij waart de ziel en 't leven
Van het zonderling tafreel! -
O, viel ook uw' kunstrijke Echtvriend
Eens weêr de oude roem ten deel!
Waardig stond hij aan uw zijde:
Toen getuigde de Amstelstad,
Dat zij zeldzaam in haar muren
Zulk een schittrend paar bezat.
Maart, 1845.
j.w. ijntema. |
|