Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEen woord aan mijne door God mild bedeelde landgenooten.Ga naar voetnoot(*)Eerlijke armoê, diep verscholen,
Lijdt in stilte, duldt gedwee;
Liever, dan een gift te beedlen,
Draagt, verduurt zij 't bangste wee:
Maar, in 't eind, de nood klimt hooger;
Voedsel, dekking, alles faalt;
't Laatste huisraad is verdwenen,
't Laatste brood daar meê betaald!
Nu verheft zich weêr 't gejammer
Van het kroost, dat God haar gaf;
't Schijnt den oudren vloek voor zegen,
Ja het leven-zelf een straf!
| |
[pagina 258]
| |
Raadloos staren ze om zich henen; -
Ach, de nood van vrouw en kroost
Dreef wel menig man en vader
Tot een' stap, waar de eer voor bloost!
Kon hij 't met zijn ligchaam spijzen,
Kon hij 't drenken met zijn bloed,
(Denkbeeld, dat de ziel doet gruwen!)
't Was gedrenkt, het was gevoed! -
Landgenooten! neen, gij duldt niet,
Dat, in ons Godvreezend oord,
De eerlijke armoê zou verhongren,
Of vertwijflen bij Gods Woord!
Neen, gij duldt niet, dat een vader
Hier, door wanhoop aangezet,
Voor de stem des bloeds bezwijkend,
Zich vergrijpt aan regt of wet!
Gij herschept de ramp in zegen,
Aan 't gebod der liefde trouw,
Welks verzaking 's Hemels zegen
U in ramp verkeeren zou.
Landgenooten! neen, gij vraagt niet:
‘Viel al 't zaad in goeden grond?’
Trad God met ons in 't gerigte,
Wie, die dan voor Hem bestond?
Landgenooten, wie Zijn liefde
Mild bedeelde, ja gij voedt,
Drenkt en kleedt ze die versmachten,
En het weldoen is u zoet!
Dan eerst smaken u Gods gaven,
Dan eerst u de beker wijn;
Dan eerst kan uw dank, uw bede
Gode welgevallig zijn!
Maart, 1845.
|
|