| |
| |
| |
Mengelwerk.
Voorlezing, over het ouderlijk gezag.
Door W. Hummel, Onderwijzer in de Departementale School te Meppel.
De mensch - er valt niet aan te twijfelen - is verre verheven boven de zelfs meest bevoorregte diersoort. Wij gaan zulks niet op nieuw bewijzen, maar wenschen alleen uwe aandacht te vestigen op de naauwere betrekking van ouders en kroost, ten opzigte van het menschelijke geslacht. Wel koestert het dier over het algemeen voor deszelfs jongen eene teedere zorg; wel blijft het, met helpende liefde, voor derzelver groei en ontwikkeling zorgen, maar toch slechts zoo lang als zij deszelfs onmiddellijke hulp behoeven: aldra heeft die behoefte opgehouden, en daarmede ook de betrekking van ouderlijke liefde en kinderlijke dankbaarheid, van ouderlijke beschermende zorg en kinderlijke afhankelijkheid, van ouderlijk gezag en kinderlijke ondergeschiktheid. - Met elken dag vervreemt men meer van elkander; elke herinnering aan ontvangene hulp verdwijnt, en het is alsof er geene wederzijdsche betrekking bestaan heeft. De ouderlijke zorg en 't ouderlijke opzigt hebben uitgediend, en ouders en kinderen zijn, als het ware, voor elkander verloren. Niet alzoo! dank hebbe Gods wijze liefde! is het met den mensch. Er bestaat niet alleen eene naauwe betrekking tusschen ouders en kind in de eerste levensdagen; hunne zorg bepaalt zich niet tot slechts weinige weken; hun gezag houdt niet op bij het klimmen der jaren, maar duurt voort, zoo lang het aanzijn van vader en moeder bestaat. Met zoo veel wijsheid als liefde is deze schikking bepaald; en niemand be- | |
| |
klaagde zich zeker, als kind, over een doelmatig gezag, dat door vader en moeder, zelfs tot in grijzen ouderdom, werd uitgeoefend. 't Is over dat gezag van ouders over hunne kinderen, dat ik u wensch te onderhouden. - Vergunt mij daartoe uwe belangstellende aandacht, wanneer wij I. spreken over het regt, dat ouders bezitten om gezag over hunne kinderen uit te oefenen; daarna over deszelfs hooge waarde, en eindelijk over het belangrijke, dat het zich op de regte wijze doe
gelden.
I. Dit gezag is den ouders door de natuur toegekend. Ja, ouders! gij hebt door uwe natuurlijke betrekking dat regt eigenaardig verkregen. Welk regtgeaard kind zoude zulks betwijfelen? Bij wien kwam immer de gedachte op, waarom ben ik tot gehoorzaamheid en dienstvaardigheid verpligt, zonder dadelijk te gedenken aan de liefderijke zorg eener minnende moeder, aan hare ontelbare opofferingen voor zijn welzijn, aan haren rusteloozen arbeid voor zijn waar geluk? Wie gedacht niet, wanneer de vaderlijke vermaning, teregtwijzing, berisping of bestraffing zich gevoelen deed, aan het regt des vaders tot deze verrigting; en durfde zulks ondankbaar betwisten? Zal ik u aanwijzen de voorkomende, afwerende en behoedende liefde eener moeder voor haar kind? Hier herrijze voor onze verbeelding de hulpelooze toestand onzer eerste levensjaren, en bepale, zoo mogelijk, de waarde eener onvermoeide moederzorg. Zwak, nietig en teeder moge ons eerste aanwezen zijn, en weinig moge men vermoeden, dat uit dat hulpbehoevend omkleedsel een welgevormd en krachtvol ligchaam zal verrijzen: onder de liefderijke verpleging der moeder wordt onze twijfel aldra bespot, wanneer wij ontdekken, dat deszelfs krachten zich regelmatig ontwikkelen, en het weldra de plaats inneemt van het waardigste, het schoonste en verhevenste van Gods schepselen op aarde. - Natuur gaf geenen anderen die zorg, dan u, moeders! Zij gaf alleen u die geschiktheid ter verpleging, die onbegrensde betrekking op uw kroost; en zoo gij nogtans hare inspraak miskendet, gij maaktet u het voorregt moeder te zijn onwaard en begingt niet straffeloos eenen
| |
| |
zedelijken moord aan de panden uwer huwelijksmin. Natuur gaf alleen aan u een hart, zoo ruim van liefde, dat geen ander uwe plaats waardig vervullen kan, en ongelukkig, diep ongelukkig daarom het kind, dat in den morgenstond des levens geene moederliefde beidt. De pligten des vaders komen eerst later te voorschijn, als eene koestering het teedere wicht de eerste ontwikkeling heeft aangebragt. Dan wordt u de taak gemakkelijker gemaakt, niet afgenomen; want immer blijft gij de voorname persoon. Ziet het door uwe kinderen erkend! 't Is immers de moeder, aan wier boezem zij vertrouwelijk hunne wenschen en begeerten uitbrengen; altijd de waardige moeder, die den meesten invloed oefent, wanneer een traan het oog ontrolt bij moederlijke vermaning of bestraffing. De liefde tot de moeder wordt zelfs bij den grootsten booswicht niet geheel weggenomen; en wanneer niets op 't verstokte hart vermogt, was het soms de eenvoudige herinnering aan eene moeder, die in dat hart wederom menschelijke gevoelens ten voorschijn riep. - Bij deze voorstelling zal men zich gemakkelijk overtuigen van het eigenaardige, van het regtmatige des ouderlijken gezags over hun kroost. Neen, het is geleend, noch onregtvaardig verkregen, 't is een natuurlijk verworven eigendom, bij de oogenblikkelijke aanvaarding van het vader- en moederschap.
Verder ontstaat het regt tot dat gezag uit de noodzakelijkheid der ouderlijke zorg voor het dierlijk bestaan, de verstandelijke ontwikkeling en de zedelijke en godsdienstige vorming hunner kinderen. Zoo natuurlijk toch dit ouderlijk opzigt en gezag is, zoo noodzakelijk mag het tevens genoemd worden. Hoe lang toch blijft het kind een volslagen hulpeloos wezen! Hoe verbazend langzaam is zijn ligchamelijke groei! Hoe vele jaren snellen voorbij, eer deszelfs ligchaamsbouw is voltooid en het hulpelooze wicht tot eenen krachtvollen jongeling of eene bloeijende maagd is opgewassen! Herroept de voortdurende, nimmer ophoudende zorgen, zelfs voor de instandhouding en bevordering van het dierlijke aanzijn uwer kinderen voor den
| |
| |
geest, en het getrouwste geheugen is niet in staat, die op te noemen. En zoo gij uwen kinderen die zorgen onttrokt? Zoo gij weigerdet of terugbeefdet voor dat peinzen op en aanwenden van middelen, die de bereiking van dat doel alleen mogelijk maken? Maar neen - ik schets u daarvan de gevolgen niet. Indien het woord noodzakelijk elders gepast is, hier staat het wel inzonderheid op deszelfs regte plaats, in deszelfs juiste beteekenis. 't Is toch de liefde voor uw kind, die u bezorgd doet zijn voor deszelfs dierlijk leven; de liefde tot uw kind, die u rusteloos doet werkzaam zijn, welke werkzaamheid menigwerf voor den aanvang van den morgen is begonnen, en niet eindigt, wanneer de zinkende dagtoorts 't menschdom vriendelijk tot ruste noodigt. Die zorg is in weinige jaren niet opgehouden, maar duurt voort, zelfs dan nog, als het u gelukt is, uwen zoon voor eene betrekking te bekwamen, waarin hij zelfstandig werkzaam kan zijn, en uwe dochter een' gade in de armen te voeren, voortaan haar helper en haar steun. - Deze noodzakelijkheid bestaat bij elk, die den vereerenden naam van vader of moeder draagt.
Met de eerste verkrijging van denzelven is men ten duurste daartoe verpligt; zij is daaraan onafscheidelijk verbonden. Geen stand, hoe aanzienlijk of gering, is daarvan uitgesloten. 't Kind, uit koninklijke ouders geboren, behoeft zoo wel die zorg, als dat, geboren in de nederige stulp eens daglooners. - Er heeft hierover bij niemand ook koele redenering plaats, en geene klagt ontlokt de telkens vermeerderende zorg den ouderlijken mond, zoo anders het hart slechts op de regte plaats zit. Dat opzigt neemt ieder vrijwillig op zich, tot welke natie hij ook behoore; 't zij hij nog met den geest in nachtelijke duisternis verkeere, 't zij die geest reeds de weldadige, veredelende stralen van verlichting en beschaving hebbe opgevangen. Zoo traag van begrip, zoo stomp van bevatting is wel niemand, of de gedachte dringt zich onwillekeurig op: ‘mijn kind moet door mijne zorg gekoesterd, gevoed en opgekweekt worden.’ En nu - daar staat het in volwassene grootte voor u. Uwe pogingen hebben doel getroffen,
| |
| |
uwe wenschen zijn vervuld. 't Kind, dat eenmaal den naam van zuigeling droeg, is in eene andere klasse overgegaan, die der volwassenen. Maar ik sprak slechts over de woning, niet over haren voortreffelijken bewoner, slechts over de schelp, en ik vergat de heerlijke parel, die deze besloten hield. - Weinig toch heeft men gedaan, zoo aan het ligchaam de voornaamste zorgen worden gewijd. Wat toch is het ligchaam van eenen man, bewoond door den geest van een kind? Eene ongerijmdheid, eene misgeboorte in Gods schepping. Noodzakelijk is daarom ook uw ouderlijk opzigt voor de verstandelijke ontwikkeling, dat u regt geeft u gezag over uwe kinderen aan te matigen. Kwijnt het ligchaam toch bij elke vertroeteling en veronachtzaming, de ziel, ach, zij verstompt, zij lijdt schade, bij elke verwaarloozing. Daarom moet het vooral uwe bemoeijing, de eerste zijn, om de sluimerende vermogens door gepaste ontwikkeling op te wekken, te versterken en te veredelen. Dit mag niet aan het toeval worden overgelaten. Wilt gij vreugde van uwe kinderen beleven en hen eenmaal met eere den stand zien bekleeden, waarvoor gij ze bestemt, geeft dan den geest een gepast voedsel, opdat hij gelijken tred houde met den groei des ligchaams. Ieder gevoelt daarvan 't volstrekt noodzakelijke. De ziel toch werd met heerlijke vermogens toegerust, welke door oefening veredeld moeten worden. 't Is der menschen voorregt - en wij zijn er trotsch op, tot dien hoogen rang verheven te zijn - Heer en Stedehouder Gods op aarde te wezen; doch hij is dat niet zoo zeer door schoonheid van ligchaamsbouw, minder nog door bijzondere sterkte; maar vooral door de overwegende meerderheid van zijnen geest. 't Is de bestemming van den mensch, voort te gaan in trapswijze ontwikkeling van zijnen aanleg; die tijd is niet beperkt tot ons tegenwoordig aanzijn, maar duurt door de eeuwen henen. 't Is de bestemming van den mensch, lid te zijn eener maatschappij, waarvan het burgerregt alleen verkregen kan worden door het
bezit van eenen verstandigen geest. Den zinnelooze toch sluit men op en verbant men daaruit. Doch evenmin als het lig- | |
| |
chaam, zal ook de ziel sterkte en ontwikkeling erlangen, zoo de zorg van minnende ouders zich daarover niet bepaaldelijk uitstrekt. En dat ouderhart is wel ontaard, 't welk alleen bedacht is op eene fraai gevormde lijst, maar de schilderij verwaarloost en bederft, die de eerste moet bevatten. Noodzakelijk is die bedachtzame zorg, omdat, bij veronachtzaming, 't evenwigt verbroken wordt tusschen ligchaam en geest; als wanneer de heerschappij van dezen zich niet tot eene gewenschte hoogte kan verheffen. Een bedrijvig leven gaat de knaap tegen, waarin hij, zonder een opgeklaard verstand, zonder juiste inzigten, telkens verlegen zal staan bij elke zwarigheid, die hem wacht; waarin hij, bij onkunde, de maatschappij en zich zelven zeker benadeelen zal. Wordt hij ook al niet geroepen tot eenen stand, die eene eigenlijk geleerde opleiding vordert, blijve zijn werkkring zich bepalen bij den koophandel, landbouw of nijverheid, toch zal hij meer de ouderlijke zorgen zegenen, naarmate hij bij ondervinding de waarde van een helder oordeel, van eene vlugge bevatting leert op prijs te stellen. Duizende malen komt hij in omstandigheden, waarin die vlugheid en die helderheid des oordeels hem de gewigtigste diensten bewijzen, zijner handeling veerkracht bijzetten en doelmatige middelen aan de hand geven om een voorgesteld doel te bereiken. En zij ook de bestemming der vrouw meer bepaald; zij het huis vooral 't tooneel harer verrigtingen en bedrijven; toch is daarom ook bij haar een ontwikkelde geest zeer te waarderen, en hooger staat zij in aller schatting aangeschreven, die door gezond verstand 't doelmatigst aan 't geluk van gade en kroost hare krachten wijdt. Hoe noodzakelijk daarom zijn niet de ouderlijke pogingen ter ontwikkeling van de krachten der kinderlijke ziel. Veel hebt gij reeds gedaan, zoo gij het kind verzorgt naar het ligchaam, maar grooter
is uwe waarde in Gods oogen, zoo gij het door verstandelijke opleiding bruikbaar maakt voor het maatschappelijke leven. Eindelijk blijkt ook, uit het oogpunt der zedelijk- en godsdienstigheid, de noodzakelijkheid der ouderlijke zorg. Onontbeerlijk toch is dezelve, wanneer
| |
| |
zij zich bepaalt in hare heiligste verrigting en edelste bemoeijing om zedelijk en godsdienstig gevoel aan te kweeken en te bevorderen. Een helder hoofd, en een hart, dat warm klopt voor reine Godsdienst en ware deugd, ziet daar den mensch in zijne hoogste voortreffelijkheid! Neen, niet genoeg is het, wanneer men het verstand ontwikkeld heeft, niet genoeg, zoo het hoofd is gevuld met wetenschap: 't belangrijkste blijft nog over. Die zijn kind waarlijk bemint, tracht het niet alleen voor de wereld, maar tevens voor den hemel te vormen. De liefde van het ouderhart dringt met onweêrstaanbaren aandrang om de zedelijke krachten die rigting te geven, waardoor eenmaal de kinderlijke daden en handelingen naar echt Christelijke beginselen bestuurd worden. Op den oceaan des levens - zoo rijk aan gevaren en onheilen - hebben zij volstrekt behoefte aan de veredeling van dat zedelijk en godsdienstig gevoel, ten einde niet de speelbal te worden van woedende golven, en te stranden op de klip van menschelijke zwakheid en verleiding. Door voorbeeld, teregtwijzing en anderer hulp, wil men niet alleen een wijs, maar ook een braaf mensch der maatschappij leveren. En waarlijk, wetenschap is goed, maar alleen in betrekking tot braafheid en deugd. Waar harmonie in dezen gevonden wordt, daar nadert de mensch meest het beeld zijns hemelschen Vaders. Wij schrikken toch voor den man, die, ontwikkeld naar den geest, misvormd is naar het hart; en zelfs de vrouw, hoezeer anders 't pronkstuk der schepping, zij wordt afschuwelijk, wanneer zij aan de gaven des geestes niet tevens eene zachtheid en bevalligheid paart, waardoor zij den man vol eerbied en aanbidding op haar doet staren. Alleen dan, wanneer uwe kinderen de deugd liefhebben, kunnen zij waarlijk sieraden zijn der maatschappij, geluk en zegen rondom zich verspreiden. Geen schadelijk gevolg kan eene verlichte zorg voor de aankweeking van dit zedelijk gevoel immer na zich slepen. In
welke betrekking ook geplaatst; welk tooneel des levens ook betredende; 't zij beschenen door den hellen glans van voorspoed en luister, of prijs gegeven aan teleurstelling en leed: in
| |
| |
waarheid; men is niet ongelukkig, omdat men 't geluk in zich zelven vindt, en het niet afhankelijk is van het grilzieke lot. Veel zorg verdiende daarom de ligchamelijke, meer de geestelijke, maar alles de godsdienstige vorming van den jeugdigen mensch. Dat gevoelt elk regtgeaard vader; dat erkent volgaarne elke belangstellende moeder; en met meerder vertrouwen en kalme gelatenheid zien zij eens hunne lievelingen om hunne sponde geschaard, en scheiden zij geruster van dit leven, naarmate de overtuiging spreekt: ‘wij hebben niet vruchteloos ons ouderlijk gezag geoefend; nu onze kinderen de deugd hebben geleerd te beminnen, bezitten wij een' waarborg voor hun volgend geluk. Aan onze roeping hebben wij voldaan; eenmaal vinden wij onze zaligheid verhoogd, dan wanneer zij met ons het heil des hemels zullen bezingen.’
2. Om al deze redenen meen ik te mogen beweren, dat de ouders geregtigd zijn ter uitoefening van hun gezag. - Wij bedoelen daardoor dien invloed, waardoor zij zich op waardige wijze doen gehoorzamen en hunnen wil eerbiedigen. Zulk een gezag is van hooge waarde, naardien het tot gewillige ondergeschiktheid leidt. De zucht naar vrijheid is een grondtrek onzer natuur. Zij wordt daarom bij ieder, welke kleur hij ook drage, waargenomen. Zij openbaart zich het meeste, wanneer men tot zelfbewustheid is gekomen, maar al spoedig neemt men haar ook bij kinderen waar. Deze zucht naar vrijheid mag niet onderdrukt; zij moet gewijzigd en geleid worden. Zij mag niet onbepaald worden ingewilligd, want daardoor wordt de heerschzucht opgewekt en de alexanders en napoleons geboren. Zoo lang het kind niet voor zich zelven kiezen kan, moet uw wil de maatstaf van zijn gedrag zijn. Verzet zich zijn wil tegen den uwe, en poogt het, met al de middelen, die het ter dienste staan, zijn' eigen weg te gaan; - het moge uw ouderlijk hart doen bloeden, dat zoo gaarne inwilligt, toegeeft en vergunt - maar voor alle dingen, tracht dan uw gezag te doen gelden, want gij speelt een gevaarlijk spel, en het geluk van
| |
| |
uw' lieveling hangt van die handhaving af. Slechts eenmaal toegegeven, en de eerste schrede is gezet op het veld van eigenzinnigheid, van eigendunkelijkheid en ongehoorzaamheid. Maar, leert het kind uw bevel eerbiedigen, reeds in den eersten levenstijd, dan ontvangt het karakter dagelijks meerdere buigzaamheid; en wat anders met tegenzin geschiedt, erlangt dan oogenblikkelijke uitvoering. 't Kan niet anders, waar de uitoefening van dat gezag regelmatig geschiedt en niet van luim en hartstogt afhangt, daar leert zich het teedere rijsje gemakkelijk overbuigen. Niet dan, wanneer uw wensch gemakkelijk te voldoen is of strookt met de neiging en den wil des kinds, toont het die ondergeschiktheid, maar ook dan, wanneer deze met elkander in strijd liggen, wanneer het opoffering geldt, ziet gij gewillig dat offer brengen. Niet alleen als uw lieveling hulpbehoevend is, maar ook dan heeft er ondergeschiktheid plaats, als hij zelf den rang van vader en moeder verwerft, en de zilveren kroon der grijsheid uwen schedel dekt. Uw gezag moge bij veranderende betrekking eene wijziging erlangen en deszelfs volstrekte onbepaaldheid verliezen; 't moge meer de plaats van welmeenende raadgeving dan stellig bevel innemen, in zijn' aard blijft het even zuiver en onvervalscht.
Dat gezag leidt tevens tot dankbare liefde jegens de ouders. Menschelijke berekeningen mogen menigwerf falen, bedoelingen niet bereikt worden, aangewende pogingen mislukken; - zeker is het, dat ouders, welke hun gezag doen gelden, daarvan met grond de heerlijkste gevolgen mogen verwachten; want eerst dan zijn uwe kinderen in staat, uit beginsel van liefde aan het bevel van Hem te voldoen, die ieder kind als duren pligt voorschrijft: eert uw' vader en uwe moeder. 't Moge in den eersten levenstijd voor de tegenstrevende natuur onaangenaam en lastig zijn, voor den wil zijner ouderen te moeten onderdoen, bij verdere ontwikkeling en beschaving leert het kind daarvan de groote noodzakelijkheid inzien. Waar het ouderlijk gezag waardiglijk gehandhaafd wordt, daar blijft eerbiedige liefde wonen. Geen slaafsche vrees zetelt daar in 't gemoed,
| |
| |
maar ongedwongene hoogachting. De vreugde en het levensgenot van vader en moeder te verhoogen is de hoogste lust; hun gelaat, door de schuld van hun kind gerimpeld te zien, is voor dat kind het grievendste zelfverwijt. Naast de liefde van Hem, die alles is en in allen, en de liefde jegens gade en kroost, is er geene liefde, die grooter plaats inneemt dan voor vader en moeder. Waar, langs dien weg, liefde en hoogachting zijn gezeteld, blijven zij voortduren. Zij het ook, dat het kind in aanzienlijker betrekking overgaat, de weldoeners zijner eerste jeugd schaamt het zich nimmer. Hen beschouwt het als het weldadigste geschenk des Hemels; hunne feilen en gebreken bedekt het, en hunne deugden schitteren met onbenevelden glans. Geene zaak van eenig belang wordt ondernomen, zonder den raad en de voorlichting van dezen ingewonnen te hebben; geene vreugde genoten, of zij wordt door ouderlijke deelneming verhoogd. Hoe min afhankelijk in lateren leeftijd, toch is de toevlugt aan den ouderlijken boezem; en moge het dan al gebeuren, dat onverhoopt de vader of de moeder op den ouden dag het brood bij kinderen moet eten; de wijze, waarop zulks geschiedt, toont den eerbied, met hartelijke liefde vereenigd. Getuige zulks ieder kind, 't welk door de uitoefening van het ouderlijke gezag bezield geworden is met gevoelens van liefde en eerbied, duurzamer dan het tijdelijk aanzijn van vader en moeder. Kan hij die den levenden niet meer betoonen; met heiligen eerbied wijdt hij dikwijls een' stillen traan aan de nagedachtenis dier braven, en hunne laatste bevelen volbrengt hij met de meeste naauwkeurigheid. Dierbaar nogtans blijft dat leven, al openbaren zich op menigvuldige wijzen de gebreken des ouderdoms; en geene ontvangst is meer welkom, dan wanneer de brave ouden, zelfs met vertraagden, strompelenden gang, de kinderlijke woning worden binnengeleid. Wilt gij daarom uw geluk door dat uwer kinderen zien verhoogen, bedenkt dan, dat daartoe door de waardige en doelmatige
uitoefening van uw gezag 't best wordt medegewerkt. Hoe zoet, hoe zalig moet het voor het hart van don braven huisvader en huismoeder zijn, als hunne kin- | |
| |
deren allen vol eerbiedige liefde op hen staren. Hoe zeer moet dit de laatste helft van hun leven veraangenamen en het voorregt dubbel doen waarderen, dat zij in 't bezit van deugdlievende en ouderminnende kinderen hebben verkregen. Getuigt het, vaders en moeders, die deze zalige vreugde smaakt, waar mijne woorden te vergeefs den wellust trachten af te malen, die gij immer met voller teugen moogt drinken, als uwe kinderen op duizenderlei wijze, als om strijd, zich beijveren om uw levensgeluk te verhoogen, als zij u dagelijks brengen den warmen dank van hun erkentelijk hart. Getuigt het, kinderen, die reeds naar waarde weet te schatten de handelingen uwer beste vrienden op aarde, en u verheugt, dat gij zoo dikwijls werd tegengegaan in uwe kinderlijke wenschen en bedrijven. Zoo rijk in de gewigtigste en gelukkigste gevolgen is de behoorlijke uitoefening van dit ouderlijk regt. En nog meer worden wij hiervan overtuigd, zoo wij de waarde van dat gezag bewijzen uit den weldadigen invloed op huiselijk en maatschappelijk geluk. Begeven wij daartoe ons met onze verbeelding naar een dergelijk huisgezin, waar de hoofden deszelven zich waardiglijk weten te doen gelden. Hoe treft ons daar die opgeruimdheid, die eensgezindheid, die hartelijkheid, die dienstvaardige hulpbetooning en die vrijwillige inschikkelijkheid! Voorwaar, van die leden des huizes mag gezegd worden: ‘zij zijn één hart en ééne ziel.’ Dáár kent men geene twist of kijvaadje, geene jaloerschheid en aanmatiging; dáár leeft men met en voor elkander; de liefde maakt er alles ligt en de Engel des vredes heeft er zijnen zetel bestendig gevestigd. Dáár slaat men de handen ineen om te helpen, te verblijden; dáár verbant men eigen zin en lust, waar het
algemeene genoegen daardoor zoude verstoord worden. Dáár wordt waarachtige levensvreugde genoten, - of zij woont op deze aarde niet. Dáár toch is van der jeugd af de toespraak des vaders orakeltaal, en het woord der moeder treft het hart. Dáár worden geene wenschen vruchteloos geuit, geene bevelen te vergeefs gegeven; dáár wordt het ernstige bevel, met vriendelijkheid gepaard, haastig ten uitvoer ge- | |
| |
legd; dáár streeft men gemeenschappelijk naar de ouderlijke goedkeuring. Geene hatelijke meerderheid veroorlooft zich de oudere, geene onwilligheid betoont de jongere; 't ouderlijke gezag werkt hier eene juiste verhouding tusschen heerschzucht en onwil. Geen aanhoudend krakeel ontstemt dáár dien bezadigden toon van blijde tevredenheid, en geschiedt zulks al voor een oogenblik; - trouwens ook in het beste huisgezin hebben onaangename ontmoetingen plaats; - men tracht toch terstond dien verkeerden indruk weg te nemen en wacht zich voor deszelfs voortdurende werking. Zoo streeft men dáár bestendig om gelukkig te zijn en gelukkig te maken; zoo hecht zich de band van ouderlijke liefde en kinderlijke dankbaarheid dagelijks vaster; zoo rigt zich het karakter naar deugdzame beginselen; zoo vloeit daar een stroom van waarachtige levensvreugde en staat er de goedkeuring Gods in aller harten geschreven.
Mogt gij, mijn dierbaar vaderland! rijk aan zoodanige huisgezinnen zijn! Zoo lang deze talrijk in uwen kreits gevonden worden, behoeven wij niet angstvol de toekomst tegen te gaan. Nadrukkelijk moogt gij in het lot der tijden deelen, aan uw' vooruitgang wanhopen wij dan niet. De kleine maatschappijen - de huisgezinnen, welke uwen omtrek beslaan - zijn zamengesteld uit edele leden, welken de grond hunner vaderen dierbaar is, en dezen zullen zij met goed en bloed beveiligen, wanneer gij om hulpe roept in den nood. Want, het ouderlijke gezag vloeit ook voordeelig in op het maatschappelijk leven. Of moet een huisgezin, zoo als wij daar schetsten, daartoe geene doelmatige voorbereiding zijn? Binnen zoodanige woning worden de kinderen tot gehoorzame, vredelievende en dienstvaardige burgers gevormd. Eerbied toch voor hunne ouderen breidt zich langzamerhand uit tot eerbied en ontzag voor hunne overheid. Gehoorzaamheid aan 't ouderlijke bevel verbindt zich aan de gewillige opvolging van 's Vorsten bevelen. Dienstvaardige hulpbetooning jegens de leden des huisgezins erlangt uitbreiding ten aanzien van de leden der groote burgermaatschappij. Verlichte verdraag- | |
| |
zaamheid jegens andersdenkenden, 't zij Godsdienst of Staatkunde rakende, is een niet moeijelijk te volbrengen pligt. Aan voor- en tegenspoed in den huiselijken kring gewoon, droomt men zich niet enkel rijk, wanneer men op de lijst der grootere burgermaatschappij wordt ingeschreven. Tot opofferingen van der jeugd af gewoon, brengt men die voor het vaderland met gewillige liefde; en zijn die van zilver en goud niet voldoende, dan brengt men volgaarne zijn eigen leven, wanneer het vaderland roept en de Vorst beveelt. Zoo is dus, door het wijs gedrag der ouders, door gepaste tucht en doelmatige uitoefening van hun gezag, 't kind rijp geworden, ook voor de vervulling zijner pligten als mensch en burger.
3. En nogtans zijn er zoo vele huisgezinnen, waarvan wij twijfelen mogen of zij rijk zijn aan die edele genietingen; zoo vele vaders en moeders, waarvan wij met grond mogen verwachten, dat zij van hunne kinderen niet dat genoegen smaken, hetwelk wij hun zoo hartelijk zouden toewenschen. Vestigen wij daarom, in de laatste plaats, onze aandacht op het belangrijke, dat dit gezag op de regte wijze werke. Dit doet het niet, zoo het niet gebouwd is op en tot grondslag heeft reine, Christelijke deugd. Of wat dunkt u? Als de vader zich aan oneerbiedigheid jegens het heiligste Wezen schuldig maakt, kan dat eerbied in het hart des kinds aankweeken? Als de vader geen voorbeeld is van naauwgezette pligtsbetrachting, zal daar zijne vermaning tot strenge naauwgezetheid doel treffen? Als de vader onbillijk handelt, zal daar de regtvaardigheid wel met opoffering beoefend worden? Als de vader in een lui en gemakkelijk leven behagen vindt en daaraan zijne beroepspligten veil heeft, zal dáár zijne stem, ter aansporing tot noeste vlijt, gereeden ingang vinden? Als de vader met schennende hand het eigendom van anderen aantast, zal dáár zijne toespraak tot onkreukbare regtvaardigheid met goed gevolg gehoord worden? Leiden 's vaders gedragingen niet onwillekeurig tot vertragenden ingang zijner raadgevingen en lessen? Altijd heeft
| |
| |
het voorbeeld eenen krachtigen invloed, en zoude het voorbeeld des vaders zulks niet bij verdubbeling hebben?
Mag de moeder dat gezag verwachten, die, aan uithuizigheid gewoon, tot huiselijkheid aanspoort; de moeder, aan kwaadsprekendheid gewoon, tot 't bedekken met den mantel der liefde van anderer misslagen en feilen aanprijst; de moeder, aan verkwisting gewoon, tot wijze spaarzaamheid aanzet; de moeder, aan ordeloosheid gewoon, op ordelijkheid aandringt; de moeder, verslaafd aan ijdele hoovaardij, tot beminnelijke nederigheid vermaant. Gewis, waar het ouderhart niet doortrokken is van edele, Gode betamende beginselen, dáár wordt de indruk der toespraken door die der gedragingen verminderd of vernietigd; daar wortelt niet, op den bodem des harten, dat gevoel van eerbied en achting, die de voornaamste bestanddeelen van het ouderlijke gezag uitmaken.
't Is dus ontwijfelbaar zeker, dat, zonder de beoefening der deugd, 't ouderlijke gezag een voornaam steunsel mist voor zijne weldadige werking. Wij hebben dus hier niet langer bij te verwijlen, maar ons alleen te bepalen bij de oorzaak, waarom zoo vele brave en godsdienstige ouders dan toch zich te beklagen hebben over den geringen invloed, dien zij op hunne kinderen hebben. En zoude de oorzaak daarvan niet gelegen zijn in de wijze, waarop zij 't ouderlijk gezag uitoefenen. Overdrijving is in elk geval schadelijk; niets is daarvan uitgezonderd. Zoodra men tot uitersten overslaat, heeft men noodlottige gevolgen tot nasleep. En naar mate de zaak belangrijker, gewigtiger en heiliger is, naar die mate zijn ook de gevolgen bedenkelijker. Denkt slechts aan het overdreven godsdienstig gevoel, en gij ziet de dweepzucht; aan overdrevene spaarzaamheid, en gij ziet lage eigenbaat; aan overdrevene voorzigtigheid, en gij ziet kinderachtige kleingeestigheid; aan overdreven gevoel van eigenwaarde, en gij ziet belagchelijke trots ontstaan. Zoo ook vervalt de gemoedelijke mensch ligtelijk tot twee uitersten, allerschadelijkst bij de uitoefening van zijn ouderlijk gezag. Wij bedoelen eene te strenge en eene te slappe tucht, als de hoofdoorzaken,
| |
| |
waardoor voor vele ouders minder waar genoegen van hunne kinderen verkregen wordt. Onredelijke strengheid is den mensch onwaard. Bij sommige volken der oudheid moge zich dat gezag zoo verre uitstrekken, dat het regt van 't leven en dood hunner kinderen geheel van hen afhangt; bij de volken, toegerust met de kennis der Goddelijke Openbaring, heeft dat gezag zijne grenzen. Eene te gestrenge tucht is daarom den mensch onwaard, naardien hierdoor zijne redelijkheid wordt uit het oog verloren. Wel moet men soms streng kastijden om buigzame harten te verkrijgen, maar zoodra zulks in blinden ijver en woeste drift geschiedt, wordt de mensch werktuigelijk behandeld en zijn hooge rang als redelijk schepsel vergeten. Te gestrenge tucht leert het kind tot iets afrigten, gelijk men dit sommige dieren doet, zijne zucht tot vrijheid te veel beperken, en zelden tot dat levendig bewustzijn van zelfstandig handelen komen, dat hem anders zoo gunstig van de dieren onderscheidt. Eene te gestrenge tucht brengt geene liefde te weeg. 't Is door dezelve te verkrijgen, dat uwe kinderen, zonder tegenspraak, uwe bevelen zullen volbrengen, dat zij alle blijken van hoofdigheid zullen achterlaten en uwe wenschen bevredigen; maar uw ouderlijk gezag lijdt evenwel schipbreuk, want uwe kinderen missen de regte drijfveer tot gehoorzaamheid, omdat er geene waarachtige, onverdeelde liefde in hunne harten zetelt. Of wordt de zedelijke waarde uwer bevelen en gedragingen door de kinderen niet beoordeeld? Of meent gij, dat zij zulke onbevoegde regters zijn? Bedriegt u niet! Zij oordeelen doorgaans zuiverder en billijker dan gij denkt. Het gevoel voor regt en billijkheid is welligt het sterkste in den kindschen leeftijd. En zoo nu uwe bevelen van oogenblikkelijke luim afhangen, en gij ze niet naar hunne zedelijke waarde naauwkeurig onderzoekt; indien ge nu u menigmaal vergrijpt, en het kind gevoelt, dat gij gestrengelijk handelt; kan het dan die eerbiedige liefde voor u bewaren, al moogt gij
anderzins op den naam van brave menschen ook aanspraak maken? Indien gij u ergert bij elke onschuldige uitspanning; indien gij wilt, dat zij in bedaard- | |
| |
heid van handeling u zullen gelijken; indien gij elke jeugdige dartelheid streng berispt of bestraft; kunt gij dan zuivere, onvervalschte liefde verwachten? In het licht van dwingelanden verschijnt gij, en de liefde tot u vermindert, naar mate de tucht in strengheid toeneemt. Zulk eene strengheid verbetert niet. Zij werkt die verbetering kunstmatig tegen. Gij verliest daardoor toch dien toegang tot het hart, waardoor gij alleen moogt verwachten, dat het zaad uwer vermaningen zal rijpen tot honderdvoudige vrucht. Met kwistige hand gaat gij het telkens uitstrooijen; maar het valt niet in goede aarde, omdat het hart zich sluit voor eene taal, die, terwijl het geweten inwendige vrijspraak geeft, nogtans hoog ernstig en bestraffend gedreven wordt. Dan onderwerpt het zich wel; zwakke hulpeloosheid staat tegen ouderlijk vermogen over, maar die onderwerping heeft zeker geene zedelijke waarde, omdat zij afgedwongen, niet uit overtuiging van verpligting geschiedt. Zoo ontstaat er derhalve eene slaafsche vrees, die siddert bij de geringste feil en ineen krimpt bij de minste fout; zoo worden uwe kinderen niet tot zelfstandige wezens gebragt; werktuigelijk handelen zij voort, en gelijken den slaaf, die voor zijnen meester onophoudelijk beeft. Maar langs dien weg wreken zij zich eenmaal zeker, ten koste van 't geluk van zich zelven en anderen. Eenmaal ontdoen zij zich van dien band. Van het ouderlijke opzigt bevrijd en hunner onmiddellijke nabijheid ontrukt, verbreken zij de kluisters, waarmede gij hunnen wil gebonden hieldt. Dan knellen de ketenen van 't ouderlijke gezag niet meer; uwe kinderen gelijken het jeugdige paard, dat, uit zijn gareel ontslagen, in woeste losbandigheid zijner vrijheid den ruimen teugel viert. Dan trachten zij het leven te genieten; een leven, gekenmerkt door de verachtelijkste bedrijven; dan
zijn ze niet bestand voor de kracht der verleiding en het zingenot; en geen magt van gebeden en geen vloed van tranen beteugelt hen in hunnen woesten loop. Zoo slepen zij zich zelven in een onherstelbaar verderf en ontrooven u het genot dezes levens en van zoo velen, die het lot met hen in aanraking bragt.
| |
| |
Rampzalig derhalve de gevolgen van zulk eene overdrijving.
Maar geene minder rampzalige ontspruiten uit eene te slap gedrevene tucht. Slapheid in dezen leidt tot losbandigheid. En ware deze nog slechts tot de ouderlijke woning beperkt! Maar als hier iedere begeerte wordt ingewilligd, en elke moedwillige ondeugd wordt over het hoofd gezien, moeten zich dan de gevolgen niet verder uitstrekken? Als men geene inschikkelijkheid, geen geduldig verbeiden, geen gehoor geven aan teregtwijzende vermaningen betoond heeft, is dan de deur niet wijd opengezet voor allerlei onredelijke wenschen en eischen? Moet verder zulk eene handelwijze niet leiden tot ontevredenheid? Hoe vele verwachtingen worden later teleurgesteld, als vader en moeder niet meer dáár staan, om de kinderlijke begeerte te bevredigen. Hoe onaangenaam is hun toestand, wanneer zij niet meer die toegefelijkheid op hunne onbezonnene daden ervaren! Hoe lastig valt het, ingetogen, bescheiden en dienstvaardig te zijn, waar zij dit niet geleerd hebben. Hoe ondervinden zij telkens de schadelijke gevolgen van die gelijkschatting van zich zelven met anderen, die, of door stand en betrekking, of door de meerderheid van zedelijke of verstandelijke verdiensten, verre boven hen verheven zijn! Van hier mede de oorzaak van zoo veel ontevredenheid en onvergenoegdheid. Door de uitoefening der ouderlijke tucht werd daartoe de grond gelegd. Ook heeft dezelve eigenzinnigheid ten gevolge. En inderdaad, wanneer men naar het geschiktste middel zocht om kinderen tot waanwijzen te vormen, zoude iets beter daartoe bijdragen, dan slappe tuchtiging? Daar trekt iets de aandacht des kinds; hij wenscht deszelfs bezit, maar kan hij dat niet door verzoeken erlangen, hij maakt van al de middelen in zijne magt, schreeuwen en dwingen, gebruik, ter verkrijging zijner wenschen. Die zucht ter inwilliging zijner verlangens wordt dagelijks sterker; 't denkbeeld van aan zijn' persoon een groot gewigt te hechten zet zich vaster, tot dat het eindelijk in een overdreven gevoel van eigenwaarde
overgaat. En leidt die
| |
| |
slappe tuchtiging niet tevens tot afkeer van gepaste krachtsinspanning? 't Wordt toch aan den kinderlijken wil overgelaten, de bepaling van den te verrigten arbeid. 't Hoeveel en 't hoedanig is doorgaans aan de meerdere of mindere vlijt des kinds verbleven. Ontbeert het lust, het werk blijft onafgedaan en tot morgen uitgesteld. Haakt het naar eenige uitspanning ten ongepaste tijde, waarom het die niet vergund en de arbeid opgeschort. 't Kan in lateren leeftijd nog genoeg sloven met zijnen geest; nu het leven genoten! Niet aanhoudend heeft er geregelde, doelmatige werkzaamheid plaats. 't Werk wordt al spoedig als lastig beschouwd en ter zijde gelegd, en daarmede alzoo de grond tot die weinige krachtsinspanning, waardoor zoo velen den kostbaren tijd ongebruikt voorbij laten gaan of dien ligtvaardig verbeuzelen. De geest erlangt eene traagen loomheid, die zich zigtbaar aan het ligchaam mededeelt, en een' berg van zwarigheden meent te zien, waar een ander, met ijver aangevangen, zelfs zonder buitengewone inspanning van krachten, den arbeid gemakkelijk en met blijdschap verrigt. Slapheid der tucht leidt tevens tot minachting jegens meerderen. Indien toch het ontzag der ouders daardoor vermindert, moeten dan heeren en vrouwen niet nadrukkelijk ondervinden, dat zij minder vlijtige, gezeggelijke, spaarzame en getrouwe dienstboden krijgen? Indien 't bevel van vader en moeder niet meer heilig geacht wordt, kan men dat van een' vreemde dan wel als zoodanig beschouwen? Of ziet gij bij de keuze uwer ondergeschikten niet toe, hoedanig zij in de ouderlijke woning gevormd werden, en verkiest gij die niet het eerst, welke ondergeschiktheid op verstandige wijze leerden oefenen? Het kind toch, dat spot met vaders en moeders bevel, is der algemeene verachting ter prooi, en niemand neemt het gaarne in dienst. 't Moge dan door vreemdheid der oogen, door geheel andere inrigting der huishouding en door veranderde betrekking in het eerst zijn' woesten aard bedwingen; later
openbaren zich toch de treurige verschijnselen op bedroevende wijze. Ik heb mij hier het eerst bij de klasse der dienstboden bepaald; maar
| |
| |
wilden wij zoo de verschillende standen doorloopen, wij zouden dezelfde ondervinding erlangen; want, zijn als 't ware alle leden der maatschappij geene dienstbaren, zelfs de aanzienlijksten niet uitgezonderd? Is het dezer roeping niet, om door raadgeving, inlichting en bestraffing weldadig op de mindere klassen te werken? Zullen dezen niet het meest in hunnen drukkenden toestand worden opgebeurd, als zij met den meesten eerbied voor die hoogere standen bezield worden en volvaardig hunne bevelen uitvoeren? Rampzalig toch het volk, dat de banden moedwillig verbreekt, door de Hoogste Wijsheid en Liefde om het geheele ligchaam geslingerd, de wetten des lands belacht en de bevelen des Vorsten bespot! Zoo vloeijen dus bij overdrevene gestrengheid en slapheid der tucht gevolgen voort, nadeelig voor het gepaste ouderlijke gezag. Indien wij nu den toestand van dat gezag - zoo als het over het algemeen gevonden wordt in ons vaderland - nagaan, dan vinden wij, dat het in de laatste vijftig jaren veel van deszelfs waarde verloren heeft. Twee voorname oorzaken meenen wij daarvoor te vinden, namelijk de komst en het verblijf der Franschen alhier en het verbeterd onderwijs in de lagere scholen. Die geest toch van gelijkheid en vrijheid bezielde niet alleen de volwassenen in Nederland, maar drong door tot het huiselijke leven. Fransche wuftheid en Fransche ligtzinnigheid verkregen, nadat hunne beginselen post hadden gevat, weldra gebied over de harten veler anders bezadigde Nederlanders; en Nederlands jongelingschap begon, bij het prediken dier leere en door het volgen dier voorbeelden, de palen van eigen gezag uit te zetten, die der ouderen te vernaauwen; en niet lang genoeg duurde der Franschen bestuur, om de rampzalige gevolgen te verwezentlijken, die het ouderlijke gezag bedreigden. Doch in vereeniging hiermede heeft ook het verbeterde lager onderwijs inbreuk op dat ouderlijke
gezag uitgeoefend, inzonderheid bij de lagere standen des volks. Te ontkennen is het niet, dat dit onderwijs veel, zeer veel goeds heeft tot stand gebragt, en zoo iets - hetzelve mag getuigen van den goeden geest onzer eeuw. Moet men
| |
| |
toch dat goede zoeken in de meerdere waardering van den mensch en hoogschatting van zijnen aanleg en zijne bestemming; dat onderwijs kan naar dezen toetssteen proef houden, want hetzelve is alleen een uitvloeisel van die meerdere waardschatting en op prijs stelling van zijnen aanleg en bestemming. 't Is dan ook zoo zeer het onderwijs zelf niet, als wel het verkeerd gedrag der ouders jegens hunne kinderen, die partij trokken van dit onderwijs, 't welk aanleiding gaf tot hun afnemend gezag. Wat toch gebeurde er? Door het verbeterd onderwijs werden de kinderen spoedig met de eerste kundigheden van ons menschelijk weten bekend, tot verbazing veler ouderen, die, al te onbedacht, luide en bij herhaling den lof hunner kinderen breed uitmaten, en zoo, door aanhoudend prijzen en verheffen, in de jeugdige harten 't gevoel van eigenwaarde krachtige prikkels gaven, en het daarhenen wendden, dat zij op zekere wijze hun ouderlijk gezag ondermijnden. Hoe velen waren er toch, die zich boven hunne ouders in kennis verhieven! Hoe velen, die daarom met minachting op lessen, opgedaan in de school der ondervinding, neêrzagen? Hoe velen, die zich gedroegen, alsof zij de wijsheid in pacht hadden, en door daden te kennen gaven, dat zij te wijs, te verlicht waren, om het juk des ouderlijken gezags - al ware het dan ook een fluweelen - te dragen. Hoe velen beschouwden zich daardoor spoedig groot en wilden als personen van gewigt en beteekenis aangezien en behandeld worden; als zij, pas der schooltucht ontwassen, haakten naar eene betrekking, meer met hunne wetenschappelijke opleiding - belagchelijke hooggevoeligheid! - zoo zij meenden, in verband staande. Kon het verbeterd onderwijs deze gevolgen niet voorkomen, deze moesten op den duur evenwel hunne kracht verliezen, en na eenige slingeringen 't verbroken evenwigt hersteld worden. Die kinderen toch, eenmaal door hetzelve gevormd, zijn groot geworden; zij zelven hebben de plaats van vader en moeder ingenomen of nemen die
nog dagelijks in; hunne kinderen deelen in datzelfde onderwijs; 't levert dezelfde bevredigende uitkomsten; maar die kun- | |
| |
nen niet meer tot hooge lofverheffing, tot kitteling der eerzucht, tot opwekking van lage trots leiden; want alles, waaraan men gewoon is, verliest het indrukmakende; de resultaten van het lager onderwijs behooren reeds alzoo tot het gewone, en kunnen derhalve niet meer schadelijk in gevolgen zijn, gelijk ons de verschijnselen reeds met grond doen verwachten.
Tusschen te gestrenge en te toegevende tucht ligt de gematigde, en het is deze, welke het beste steunsel is voor het waardige ouderlijke gezag. Vraagt gij, waarin het bestaat? In het letten op het eigenaardige van het karakter des kinds; in het achtgeven op deszelfs leeftijd; in het zorgvuldig vermijden van het kind als volwassene te behandelen; in het afleiden en voorkomen van kinderlijke gebreken; in de uitoefening der tucht met waardigheid en ernst en in het doen ontstaan der behoefte, dat de kinderen zich gelukkig gevoelen in der ouderen tegenwoordigheid. Hoe komt het toch, dat kinderen van dezelfde ouders niet allen met gelijk ontzag voor dezen bezield zijn? Hoe komt het, dat, terwijl het eene op hunne wenken vliegt, het andere ongezeggelijk, wrevelig en ontevreden blijft? Doorgaans daarvan, omdat het karakter niet in aanmerking is genomen. Hoe komt het, dat het eene kind, vol eerzucht en naijver, het opgegeven werk verrigt, het andere in koude onverschilligheid daar nederzit. Men kan in de opvoeding niet een en hetzelfde middel voor allen met vrucht gebruiken; wat voor dezen doelmatig is, is voor genen schadelijk en zoo omgekeerd. 't Bedeesde en bloode meisje verdient immers eene andere behandeling, dan de stoute en moedwillige knaap; 't zachtmoedige kind eene andere dan het wreede, het vrolijke eene andere dan het droefgeestige; het vlijtige eene andere dan het trage; 't eerzuchtige eene andere dan het onverschillige; 't nadenkende eene andere dan het onoplettende. Naauwkeurig gadeslaan van dit bijzondere des karakters geeft eigenaardig de middelen aan de hand, om het goede deszelven te vestigen, en de schadelijke uitwassen te besnoeijen of weg te nemen. Maar tevens neme men den
| |
| |
kinderlijken leeftijd in aanmerking. Moet het in de eerste jeugd onvoorwaardelijk gehoorzamen, bij ontwikkeling van het denkvermogen beginne men te redeneren en 't noodzakelijke, 't doelmatige en 't voordeelige van de uitvoering der bevelen aan te toonen. Maar vooral wachte men zich, het kind te spoedig als volwassen te beschouwen. - Mijne Hoorders! Zoude dit thans over het algemeen niet te veel geschieden en grootelijks bijdragen, dat er minder ouderlijk geluk gesmaakt wordt? Ik wil zulks aan uw eigen nadenken het liefst ter beantwoording overlaten. Ja, behandeling van dit punt zou een passend onderwerp, overwaardig de aandacht dezer vergadering, zijn. Verder verbiede men niet veel, maar trachte de kinderlijke gebreken te voorkomen of af te leiden. Dat aanhoudend verbod doet de zucht naar overtreding te eerder ontstaan, terwijl men door velerlei middelen kan voorkomen, dat zij in de gelegenheid gesteld worden tot ongehoorzame gedragingen. Verder zij men met waardigheid en ernst bezield bij de uitoefening van zijn gezag. Alleen dit doet het kind zijne ouders in het regte licht beschouwen, en waar dit het geval is, daar bestaat eene gewenschte betrekking tusschen beiden. Eindelijk, wat ik wel in de eerste plaats had behooren te noemen, trachte men al vroeg de behoefte te doen ontstaan, dat de kinderen zich gelukkig bevinden in de tegenwoordigheid hunner ouderen. Neen, het is niet te verwonderen, dat er geen hechte band van ware hoogachting en eerbiedige liefde bestaat, als het kind reeds vroegtijdig 't genoegen bij de bedienden des huizes of daarbuiten moet zoeken; als vader of moeder geen' tijd weten te vinden om door het deelnemen in kinderlijke vermaken en uitspanningen dezen aan zich te verbinden. Neen, die oogenblikken, daaraan gewijd, zijn niet verloren; elk genoegen, alzoo uwen kinderen gegund, vindt weêrklank in hunne gevoelige harten; neen, die indrukken gaan niet vlugtig voorbij; zij herdenken die uren van genot zoo gaarne in rijperen
leeftijd, en verzoeten u gewis daardoor eenmaal den avond van uw leven. |
|