deeling ook aan andere edele, onder lijden gebukt gaande zielen, leniging, verkwikking en opbeuring verschaffen!
St.....z, 28 Dec. 1824.
Sedert het verlies, voor hetwelk ik geenen naam kan vinden, u getroffen heeft, mijn goede, dierbare matthisson, ben ik onophoudelijk met mijzelven in tweestrijd, of ik u al dan niet behoor te schrijven. Mijn hart beveelt het mij; mijn verstand spreekt anders, ten minste laat het mij in twijfel; het doet mij vreezen, dat ik, door het uitboezemen mijner warme, innige deelneming, veelligt slechts weldadig voor mijn eigen gevoel zou handelen, zonder aan het uwe de geringste verzachting toe te brengen. Eene eenige bedenking echter heeft mij eindelijk toch doen besluiten mijn stilzwijgen te breken, eene waarheid namelijk, even smartelijk, als zij schoon en zielverheffend is; de waarheid, welke eigene ondervinding mij geleerd heeft, dat er eene smart bestaat, welke zich tot ons hoogste goed hervormt, wanneer het voorwerp, hetwelk die verwekt, ons voor eeuwig ontrukt is; dat er dus ook tranen zijn, welker loop door de hand der vriendschap eer bevorderd dan gestuit moet worden, en zulks des te meer, daar zij met elken dag zachter vlieten.
Ja, mijn waarde matthisson, het ontzettendste als ook het kleinste leed, hetwelk ik gedurende mijn leven geleden, zoo veelvuldig en in elk gebied van gevoel en aandoening geleden had, heb ik in den volsten zin des woords op nieuw doorleefd, toen uw laatste brief aan M..... gelezen voor mij lag. Daarom had ik dan ook, in mijne en in uwe ziel, tijd noodig, om bedaardheid te herwinnen: want, helaas! ik weet immers, hoe het hart verstijft en versteent; hoe het, na zoo heftige slagen, niets verder gevoelt dan zijn werktuigelijk kloppen, en hoe het als 't ware verschrikt, dat dit kloppen zich nog altijd doet gevoelen, nadat het eigenlijke leven hetzelve zoo lang reeds verlaten heeft. - Een eenige vurige wensch blijft mij in dezen toestand voor u over, mijn goede, arme matthisson; te weten, dat uwe smart den gang moge nemen, dien de mijne in mijne borst genomen heeft. Mogt gij boven alles de kracht vinden, eenen vasten blik in uzelven, in al uwe zedelijke en aardsche betrekkingen te doen, en alsdan, bij het innigste gevoel der grootte van het ongeluk, dat u getroffen heeft,