| |
Over Menschenpokken, Varicellen, Varioloiden, Inoculatie, Vaccinatie en Hervaccinatie, door Dr. Krugelstein, gewijzigd en vermeerderd door S.P. Scheltema, Iste Stads Doctor te Arnhem. Te Arnhem, bij J.G. Stenfert Kroese. 1845. In gr. 8vo. 40 bl. f :-45.
De onderwerpen, welke aan het hoofd dezer verhandeling genoemd worden, behooren tot de belangrijkste in de geneeskundige praktijk. De vaccine, welke, gelijk iedere ontdekking, in den beginne met vele tegenkantingen had te worstelen, had, althans bij het beschaafde publiek, algemeenen ingang gevonden, en de meeste gevaccineerden gevoelden zich zeer gerust in de overtuiging, dat zij voor zich van de vreeselijke pokkenziekte niets hadden te duchten; toen allengskens gevallen bekend werden van pokken, waardoor vroeger gevaccineerden waren aangetast, en eindelijk deze gevallen zoo veelvuldig voorkwamen, dat velen zich geregtigd waanden, aan de voorbehoedende kracht der vaccine te twijfelen. 't Is waar, doorgaans waren deze pokkengevallen van ligteren, gewijzigden aard, de etteringskoorts ontbrak meestal, en men noemde de ziekte deswege ook varioloïden; maar het feit, dat eene pokaardige ziekte bij gevaccineerden ontstond, kon niet geloochend worden en gaf
| |
| |
het groote publiek wapenen in de hand, om de vaccine te bestrijden, te meer, daar ook verscheidene gevallen in hun beloop veel overeenkwamen met ware pokken, enkele zelfs doodelijk afliepen. Om de waarde der vaccine te handhaven, beweerde men nu van de zijde der voorstanders der vaccine, dat in dergelijke gevallen de vaccine niet goed was verrigt, dat hierdoor de vaccinestof verliep; anderen hielden het er voor, dat deze stof ook buiten de schuld der vaccinateurs verliep; anderen, dat zij wel, doch slechts tijdelijk behoedde. Geen wonder, dat er verscheidene geschriften over het onderwerp van den dag in het licht verschenen. Ook onze vaderlandsche geneeskundigen zijn in dezen strijd niet achterlijk gebleven. Nog in het verloopen jaar is als voorstander der onbepaald voorbehoedende kracht der vaccine Dr. naegeli, als verdediger van haar slechts tijdelijk beveiligend vermogen Dr. sas opgetreden, terwijl het Genootschap ter Bevordering van Genees- en Heelkunde reeds vroeger begonnen is, proeven in het werk te stellen omtrent het regenereeren der koepokstof. Te midden van dien strijd tusschen Dr. naegeli en sas verschijnt als brochure de boven aangekondigde vertaling van eene door Dr. krugelstein in henke's Zeitschrift für Staats-Arznk. 1844 geplaatste verhandeling, waarin eenigermate een middenweg wordt aangewezen. ‘De vaccine behoedt tegen de besmetting met natuurlijke pokken,’ zegt Dr. krugelstein, en uit zijnen mond ook Dr. scheltema (zie de voorrede), ‘overal, waar de dispositie door dezelve geheel is weggenomen. En of die dispositie geheel zal worden weggenomen, hangt én van het moment der vaccinatie, én van het gestel des persoons, én van de sterkte van den epidemischen invloed af.
Maar de stelling, dat, na verloop van jaren, de eenmaal weggenomene vatbaarheid voor de pokken-smetstof zich weder zou ontwikkelen, of weder zou ontstaan, is zulk een problematisch idée, en staat zoo geheel vreemd in het gebied der pathogenie, dat wij ons met deze hypothese, zoo lang geen betere gronden bestaan, en geen naauwkeurige onderzoekingen deze nader bewijzen, niet kunnen vereenigen. De meeste acute en met koorts verzelde uitslagziekten, die met verettering of afschilfering gepaard gaan, hebben de eigenschap, om, wanneer zij eenmaal een geregeld verloop in eenig individu gehad hebben, dat zelfde individu voortaan niet meer vatbaar te maken voor de soortgelijke smetstof’
| |
| |
(bl. 1 en 2). Deze woorden zijn als 't ware het thema dezer geheele verhandeling, hetwelk wel niet overal zeer ordelijk en geleidelijk ontwikkeld, maar toch vrij consequent wordt volgehouden. Wat Dr. krugelstein van het verloopen, het verbasteren der vaccine denkt, is uit den geest dezer verhandeling wel af te leiden, schoon hij zijn oordeel niet bepaaldelijk hierover uitspreekt; maar dat Dr. scheltema er niet aan gelooft, bewijzen zijne woorden op bl. 38: ‘Schrijver dezes zag dezer dagen juist vaccinepokken van de nieuwe, uit koeijen te Amsterdam verkregene stof, en vond de locale reactie niet sterker.’ Omtrent dit punt is Rec. het in de hoofdzaak met hem eens, en hij gelooft, dat daar, waar men bij de vaccinatie steeds in alle opzigten de vereischte voorzorgen neemt, vooral wat betreft de keuze der stof, niet ligtelijk verbastering plaats heeft, schoon hij aan den anderen kant moet verklaren, dat bij die voorwerpen, welke hij heeft waargenomen, nadat zij met de geregenereerde koepokstof waren gevaccineerd, de locale reactie sterker was, dan men die doorgaans na de gewone vaccinaties observeert. Wat nu het bovengemeld thema betreft, hetzelve is niet zeer ordelijk en geleidelijk ontwikkeld, gelijk wij reeds zoo even zeiden, zoodat het ons inderdaad moeijelijk is van deze verhandeling een geregeld verslag te geven. Zoo is eene der hoofdredenen, waarom de Schrijver de voorbehoedende kracht der vaccine voor het geheele leven blijvend noemt, gelijk wij boven zagen, deze, dat alle acute huiduitslagen den mensch in den regel slechts eenmaal aantasten. En genoegzaam onmiddellijk daarop (bl. 2 en 3) lezen wij: ‘De voorbeelden toch, dat menschen, die reeds eenmaal de pokken gehad hebben, na eenige jaren weder door dezelve werden aangetast, zijn zoo talrijk, dat men geenszins de natuurlijke pokken als eene ziekte, die slechts eenmaal aantast, kan
beschouwen.’ Eilieve! Indien de pokken zelve niet onbepaald voor eenen hernieuwden aanval van pokken behoeden, waarom moet het dan de vaccine, die waarschijnlijk met de pokken niet identisch, maar slechts analoog is, doen? Wij vinden vervolgens, van bl. 3-6, eene uitvoerige vermelding der schrijvers, die het herhaald aantasten der pokken hebben waargenomen, welke optelling met de woorden besloten wordt: ‘Hoezeer nu eene groote menigte dergelijke ontwijfelbare waarnemingen bestaan, kan men echter vaststellen, dat het grootste gedeelte der voorheen bestaande
| |
| |
gevallen geheel niet is opgeteekend, want het was destijds eene zoo algemeen bekende zaak, dat men het niet altijd der moeite waard vond, hiervan aanteekening te doen.’ Waarlijk deze optelling en deze slotrede doen meer eer aan de goede trouw van den Schrijver, dan aan zijne scherpzinnigheid en bondigheid van redenering. Op zijn standpunt had men van hem eene kritische beschouwing der verschillende vermelde gevallen van herhaalde pokken mogen verwachten, om te doen zien, welke derzelve tot ware, welke tot valsche pokken betrekking hebben; iets, hetwelk in zijnen tijd v. swieten (Comment. in Aph. Boerh. T. V, § 1381, p. 11-13) reeds omtrent eenige heeft gedaan. Van zijn standpunt had de Schrijver moeten trachten, op te sporen, wat tot dit herhaald aantasten door pokken, indien er geene dwaling in de diagnose had plaats gehad, kon aanleiding gegeven hebben; hij had uit de ziektebeschrijving, zoo mogelijk, moeten trachten op te maken, hoedanig het gestel der lijders was, of zij scrophuleus waren of aan eene andere cachexie leden. Hij had zulks daarom moeten doen, omdat hij eene voorname oorzaak, waarom in vele gevallen na gedane vaccinatie naderhand varioloïden ontstaan, zoekt in het kwaadsappig gestel: ‘Maar ook in het gestel zelf van sommige menschen,’ zegt hij (bl. 20), ‘ligt de oorzaak, dat de vaccine niet geheel de dispositie voor de variola noch voor de varioloïde wegneemt. De voornaamste oorzaak schijnt gelegen te zijn in den minder gezonden toestand des watervaatstelsels bij zulke kinderen of menschen. Als zoodanig is het de klierziekte, welke den volwassenen en kinderen eenige vatbaarheid schijnt over te laten, voor variola of varioloïde. Het schijnt, dat overal bij scrophuleuse voorwerpen, de slechts eenmaal verrigte vaccinatie, den aanleg voor pokken niet geheel wegneemt;’ en (bl. 28):
‘Dat echter de meer of mindere kwaadsappigheid, scrophulosis enz. tot de kans van nog vatbaarheid voor pokken, na de vaccine, te behouden, veel afdoet, is vrij waarschijnlijk, daar toch alle kachexiën de vatbaarheid voor alle smetstoffen, vooral voor huidziekten, verhoogen.’ - Uit de analogie zoude men met hetzelfde regt mogen aannemen, dat ook in het gestel de oorzaak moet schuilen, waarom sommigen tweemalen de natuurlijke pokken krijgen, en een nader onderzoek hieromtrent ware dus, van uit het standpunt des Schrijvers, noodzakelijk geweest. Maar die reden, welke de Schrijver
| |
| |
voor het overblijven van vatbaarheid na de vaccinatie bijbrengt, geeft hij ons er het bewijs voor? Geen ander dan dit, hetwelk althans, indien wij ons niet bedriegen, voor zoodanig moet gelden (bl. 21): ‘De koortsige reactie is bij scrophuleuze en zwakke kinderen na de vaccine niet genoegzaam, en zeer onbeduidend, zoodat het geheele gestel niet genoeg in deze werking deelt, en bij gevolg de dispositie niet geheel wordt weggenomen.’ Wij gelooven, dat deze stelling willekeurig is: dat zwakte en scrophulosis eene verhindering kan zijn voor het zoogenaamd vatten der vaccine is mogelijk, althans de ondervinding leert, dat bij ziekelijke kinderen de vaccine dikwijls mislukt; maar dat de vaccine, wanneer zij vat, bij zwakkelijke en klierachtige kinderen, even als ieder andere prikkel, het gestel heviger aandoet, is evenzeer mogelijk, ja per analogiam, waarschijnlijk; immers de pokken zelve zijn voor dergelijke gestellen het gevaarlijkst, omdat de koortsachtige reactie, naar gelange der aanwezige krachten, te hevig is. Wij zouden zelfs eenen stap verder kunnen gaan, en uit de voorhanden bevindingen van kundige mannen een tegenovergesteld besluit afleiden omtrent de reactie der vaccine bij zwakkelijke voorwerpen. Zoo heeft Dr. f. wirer von rettenbach (Ueber Vaccination, Revaccination und den wahren Werth beider, Wien 1842), reeds ten tijde, toen men nog de inoculatie met echte variolastof bewerkstelligde, en later ook bij de vaccine waargenomen, dat, wanneer men zwakkelijke en cachectische kinderen met stof van gezonde en sterke kinderen inentte, het gestel der eerstgenoemde hierdoor eene verbetering onderging; zoo neemt men waar, dat, wanneer men kinderen van scrophuleusen aanleg met lymphe ook van gezonde kinderen inent, de klierziek te daarna zich onder uitslagvormen openbaart, waarna de dyscrasie zich, onder het inachtnemen eener goede
verhouding, allengs verbetert: uit welke waarnemingen sommigen zelfs de hoop hebben opgevat, dat de vaccine eene heilzame werking ook op andere ziekten zoude kunnen uitoefenen. (Men zie hierover: zimmermann, Ueber Menschenpocken, und die wahre Bedeutung der Schutzpockenimpfung, 1844, p. 46, 47). Hoe zoude nu zoodanig iets kunnen plaats hebben, indien niet daar de variola-stof en hier de vaccine eene sterke reactie in het gestel had te weeg gebragt? Onze Schrijver zelf neemt het zoo even genoemd verschijnsel als waar aan, getuige de woorden op bl. 23: ‘Nog
| |
| |
anders, kan juist de vaccine bij de normale reactie, door de ontwikkelde pok veroorzaakt (eene reactie, die het geheele bloed en zenuwstelsel prikkelt) daardoor, zeg ik, kan een pathologische toestand, waartegen geene reactie bestond, worden verbeterd;’ maar hij gebruikt de algemeene uitdrukking ‘pathologische toestand’ en wacht zich zorgvuldig, om de woorden scrophulosis of cachexie te bezigen, omdat hij anders te klaarblijkelijk met zichzelven in tweestrijd zoude zijn, hoewel hij het er toch inderdaad niet minder om is. Aan die onzekerheid met zich zelven schrijven wij dan ook de twijfeling verradende uitdrukkingen toe, waaronder hij zijne bovengenoemde stelling voordraagt: als: het schijnt, het is waarschijnlijk. Waarom zeide hij niet, wanneer er wezentlijk veel voor dezelve te zeggen was: ‘De ondervinding heeft geleerd,’ of ‘mijne ondervinding heeft geleerd?’
(Het vervolg en slot hierna.) |
|