door de boosheid en hartstogten dergenen, die haar omringen, en in wier bezit haar geheim is. Men gevoelt, dat men dit boek niet kan rangschikken onder die, welke eene vrolijke lectuur opleveren. Maar het behoort ongetwijfeld tot die, welke de belangstelling hoogelijk boeijen, en die eenen blik doen werpen in het menschelijke hart en zijne beproevingen, hartstogten en verkeerdheden, welke in de daad leerzaam mag worden genoemd.
Zonder dan geheel in te stemmen met de, onzes inziens, overdrevene lofrede, die de Vertaler uit een Fransch tijdschrift overnam en als voorrede laat voorafgaan, zijn wij toch zeer ingenomen met dezen roman. Hier en daar zijn de karakters meer geschetst dan uitgewerkt, en niet overal vinden wij het puntige en piquante, dat aan de voorstelling leven bijzet. Maar over het geheel is de teekening, vooral van de hoofdpersone, treffend, en volgt men haar met onafgebrokene spanning in den jammerlijken doolhof, waarin zij ten gevolge van eene enkele fout verward wordt.
De Fransche beoordeelaar vindt in den Anglicaanschen geestelijke meer den Roomschen priester, dan den Protestantschen leeraar. Geen wonder! Hij is zeker in dien geest geschilderd. De Anglicaansche kerk heeft in hare instellingen nog veel van het Catholicisme behouden, en de in de laatste maanden zoo veelvuldige overgangen van hare geestelijken tot de Roomsche kerk zijn hiervan het natuurlijke gevolg. Desniettemin, de hier geschilderde geestelijke is een sieraad van elk kerkgenootschap, waartoe hij zou mogen behooren.
De Vertaler verontschuldigt zich, zoo de stijl hier en daar wat zwaar of ongemakkelijk mogt wezen, met het oorspronkelijke. Wij willen die verontschuldiging wel eenigzins laten gelden, maar meenen toch, dat een knappe Vertaler dat wat had kunnen verhelpen. Het oorspronkelijke heeft althans geen schuld aan het ondragelijke van af, dat hier telkens wederkeert.
Wij bevelen dezen roman gaarne in de belangstelling onzer lezers en gelooven, dat de meesten hem niet onvoldaan zullen ter zijde leggen.