| |
| |
| |
Beginselen van Nederlandsch Staatsbestuur. Te Amsterdam, bij J. Müller. 1845. In gr. 8vo. 156 bl. f 1-80.
Onder al de geschriften, die tijdens het aanhangig zijn van het voorstel tot herziening der Grondwet in het licht verschenen, bekleedt dit eene voorname plaats en bezit het tevens eene blijvende waarde, al moge dit zoo veel gerucht makend voorstel vooreerst op niet zijn uitgeloopen, en een bekrompen conservatismus over het beginsel van een' bedaarden vooruitgang, die met de behoefte des tijds gelijken tred houdt, hebben gezegepraald. Allen die het onbevooroordeeld, met kennis en vooral onbaatzuchtig, wel met het vaderland meenen, lezen en overdenken dit werkje, om zich in hunne echt vrijzinnige gevoelens te versterken, die even ver verwijderd moeten zijn van den ouden slenterachtigen geest eener uitgeleefde aristocratie, als van de overdrevene hersenschimmen eener niet te verwezentlijken volksregering.
Veel nieuws hebben wij echter hier niet aangetroffen; de gebreken der Grondwet van 1815 zijn, reeds in 1839 en 40, zoozeer in de bijzonderheden aangetoond, dat zulks ook niet wel mogelijk was. De voortreffelijke Aanteekeningen op de Grondwet van Prof. thorbecke bevatten bijna alles, wat hieromtrent in het midden te brengen was. De herziening van 1840 volgde hierop, zij diende nergens anders toe, dan om de behoefte eener nadere herziening nog dringender te maken; want eenige veranderingen zonder algemeen beginsel, zonder onderlingen zamenhang, moesten immers onze staatsinstellingen nog gebrekkiger doen worden; zij moesten toch den geest van misnoegen en van malaise nog meer doen toenemen, vooral in eenen tijd van finantiéle moeijelijkheid, die meer slechts eenige jaren teruggeschoven, dan wel geheel uit den weg geruimd is. Dit is ook zoo middagklaar door de bekwaamste mannen van Nederland, en vooral door Prof. thorbecke in zijne tweede uitgaaf der Aanteekeningen op de Grondwet, die van 1840, aangewezen, dat hieromtrent bij ieder, die met kennis van zaken oordeelt, geen verschil kan zijn. - Men vindt hier die bezwaren en gebreken op eene voor het algemeen duidelijke en gematigde wijze voorgesteld, in verband met de bestaande Grondwet en het toenmaals nog onbesliste voorstel ter herziening, terwijl de Schrijver te- | |
| |
vens doorslaande blijken van zijne oorspronkelijke en onafhankelijke zienswijze geeft, over de volgende onderwerpen: 1o. Over de Nederlandsche beginselen van staatsbestuur; hier vindt men zeer gezonde begrippen over den echt constitutionelen monarchalen regeringsvorm, die zoo geheel met ons volkskarakter overeenkomt. 2o. Over de Grondwet in het algemeen, wat zij is, wat zij wezen moest en kon zijn, om eene waarlijk nationale kracht te worden. 3o. Over de burgerlijke
vrijheid, die zoo dierbaar voor ieder Nederlandsch burger zijn moet, en die geheel iets anders is dan eene teugellooze zoogenoemde staatkundige vrijheid, die den Staat meestal in den afgrond van verwarring en vreemde overheersching stort. 4o. Over de eenheid van staat, waarvan de noodzakelijkheid krachtig aangewezen wordt. 5o. Over het Nederlandsche Koningschap, waarvan de aard zoo juist wordt geschetst en waarvan zoo velen nog de verkeerdste begrippen koesteren. 6o. Over het Bestuur, dat hier in deszelfs strekking en doel duidelijk wordt voorgesteld. 7o. Over de tweede Kamer der Staten Generaal, waar onwedersprekelijk wordt aangewezen, dat zij geene eigenlijke volksvertegenwoordiging is, en dat dit voornamelijk uit de wijze van hare verkiezing voortspruit. 8o. Over de aristocratie, dat wij gerust aan alle overdrevene voorstanders van dezelve ter overweging kunnen aanbevelen. 9o. Over de eerste Kamer der Staten Generaal, die volgens de meening des Schrijvers, zoo als zij nu ingerigt is, best kon gemist worden, maar anders gewijzigd van nut in onze staatsinstelling kon zijn. Verder komen over: 10o. de verdeeling des rijks; 11o. de koloniën, waarvan het autocratisch bestuur moet ophouden; 12o. de Provinciale en plaatselijke vrijheid; 13o. de waterstaat; 14o. de Finantiën; 15o. de regterlijke organisatie; 16o. de defensie; 17o. de godsdienstvrijheid, en 18o. het onderwijs, zoo vele nuttige wenken en gepaste aanmerkingen voor, de behartiging waardig van allen, die met het bestuur en de vertegenwoordiging des lands belast zijn, dat zij niet moeten verzuimen zich dit geschrift ter gezette overpeinzing aan te schaffen, indien zij overtuigd zijn, dat, in welke
staatkundige betrekking ook geplaatst, men hiertoe de vereischte kundigheden moet bezitten.
Ref. las, hij kan zulks niet ontveinzen, met eene treurige teleurstelling het welgeschrevene besluit of het laatste hoofdstuk van dit werkje, waarin de voor- en nadeelen van
| |
| |
het aannemen of verwerpen van het voorstel ter Grondwetsherziening overwogen worden, toen reeds eenigen tijd geleden het lot van dit voorstel vooreerst was beslist. De tweede Kamer is er op tot de orde van den dag overgegaan. De regering heeft zich opentlijk en voorbarig daartegen verklaard, de eerste Kamer, door de weigering om tot het adres der tweede Kamer toe te treden, reeds hetzelve a priori, en vóór dat het nog bekend was, verworpen. Nog meer, men heeft de voornaamste der voorstellers, het licht der staatkundige wetenschap in Nederland, uit de Staten Generaal verwijderd, misschien omdat dit licht hier veler zwakke oogen verblindde; een ander edel voorstander onzer staatkundige hervorming is ons door den dood ontrukt. Doch, wij wanhopen niet; de pogingen der voorstellers van den echten staatsvooruitgang zullen niet ijdel geweest zijn, het is een zaad, dat zij hebben uitgestrooid, dat wortel geschoten heeft, zal opschieten en eens vruchten zal dragen. Wij zijn het met hem eens, dat de voortdurende rust, bloei en welvaart van ons vaderland grootendeels van de verbetering der gebreken van onze Grondwet afhangt. De vertegenwoordiging, wil zij dien naam verdienen, moet door regtstreeksche verkiezingen niet van het volk op de markt, even als te Athene, maar door de gegoedste en verlichtste burgers, plaats hebben, en geene regerings- en administrative ligchamen, als stedelijke raden en provinciale staten, kiescollegiën zijn. Het was ook een gelukkig denkbeeld van onzen Schrijver, om voor de ridderschappen als zoodanig eenig aandeel in de benoeming van de eerste Kamer te verlangen, zoo men die toch wenschte te behouden. De regering of het ministerie moet eenheid met verantwoordelijkheid paren, om wezentlijk eene constitutionele regering onder een onschendbaar Vorst te zijn. Niet alleen moet deze verantwoordelijkheid in algemeene bewoordingen in de Grondwet uitgedrukt, maar door
eene bijzondere wet bepaaldelijk omschreven, en ook op alle ambtenaren in de uitoefening van hunne functiën toepasselijk wezen. Openbaarheid in beraadslagingen van de eerste Kamer, van de provinciale Staten, van de stedelijke raden, is wenschelijk; er kunnen zoo vele misbruiken achter den sluijer des geheims schuilen, een gevaar veel grooter dan het te vroeg openbaar worden van zoogenoemde regeringsgeheimen. De stedelijke raden moesten niet levenslang, maar slechts tijdelijk aanblijven;
| |
| |
er zoude dan meer leven en energie in deze mummieachtige corporatiën komen. Eindelijk blijft het wenschelijk, dat de alleenheersching der regering aangaande de koloniën ophoude, dat er meerdere publiciteit in de finantiën en eene rekeningswet worde ingevoerd, en dat de regterlijke organisatie op een' veel eenvoudiger voet worde ingerigt, en de geheele huishouding van staat, met het heirleger van hooge en lage ambtenaren, langzaam en aanhoudend worde verminderd; waardoor de lasten der ingezetenen zouden kunnen verligt worden, en de regering, met mindere zorg bezwaard om zoo verbazend veel gelds bijeen te zamelen, meerderen tijd zoude vinden om zich aan de zedelijke belangen des volks, die van wetenschappelijk en lager onderwijs, met ijver en belangstelling te kunnen toewijden. Die wenschen blijven allen koesteren, die met kennis van zaken hun vaderland liefhebben; zij laten zich niet afschrikken door een afkeurend votum eener Kamer, aan wier verkiezing de kern des volks geen deel heeft. Zij zijn verre van overtuigd door het rapport der Centrale Sectie, over de Grondwetsherziening uitgebragt, hetwelk ook zoo zegevierend door de voorstellers is wederlegd. Zij zullen alle wettelijke middelen tot redding des vaderlands in het werk stellen, en hun' burgerpligt niet vergeten, van voortdurend eene staatkundige verlichting te verspreiden, die even ver van verzet en misdadig opruijen is, als van een slaperig vertrouwen op iets, waarin men sedert zoo vele jaren is teleurgesteld.
Men heeft in Nederland sedert dertig jaren onder eene zoogenoemd constitutionele regering geleefd, zonder dat onze natie nog veel in staatkundige verlichting gevorderd is. De staatkunde als wetenschap is er, in het vaderland van de groot, weinig beoefend; mannen als kemper, meijer, hogendorp, thorbecke, stonden en staan er alleen. Wil eene Grondwet eene nationale kracht worden, dan moeten gezonde en vrijzinnige gevoelens omtrent de maatschappelijke instellingen en het Staatsbestuur meer algemeen worden. De publieke geest, die zich meer begint te verlevendigen, kan dan op eene juiste en doelmatige wijze worden geleid, om zich voor alle overdrijving en afwijking te bewaren. Mogt hierdoor eenmaal eene bedaarde hervorming onzer staatshuishouding plaats grijpen, en geenszins door den noodzakelijken drang der omstandigheden gebiedend gevorderd worden, waarvan groote schokken het gevolg zonden zijn! Ref.
| |
| |
eindigt deze aankondiging, waarin hij van de gelegenheid gebruik maakte om zijne gevoelens omtrent den staatkundigen toestand des vaderlands bloot te leggen, met zijnen dank aan den bekwamen ongenoemden Schrijver van de Beginselen van Nederlandsch Staatsbestuur, voor zijne welgemeende, hoewel niet welgeslaagde poging, om zijne kennis en bezadigdheid te doen bijdragen tot het gelukken van een voorstel, waarin hij, even als meest alle verlichte burgers, den grond voor het welvaren des vaderlands zag. Had hij zijn' naam bekend gemaakt, hij zoude zeker hiervoor den dank van velen hunner persoonlijk hebben ingeoogst. Nu wenschen wij aan zijn geschrift vele lezers toe, ter aankweeking van dien echten volks- en burgergeest, die alleen het vaderland op den duur kan staande houden. |
|