de personen, voor welke zij het naast bestemd waren, te wijzen. Elk weet, wat belangrijke vorderingen de wetenschap met opzigt tot de zoogenaamde Inleiding in de H. Schriften gemaakt heeft, en hoe zeer het vroegere standpunt is verouderd geworden. Dit heeft echter den Eerw. jungius, Predikant te Rijswijk, niet verhinderd, het werkje van huber in onze taal over te brengen, ofschoon het reeds vóór veertig jaren vervaardigd werd, en sedert, bij deszelfs vernieuwde uitgaven, geene belangrijke wijzigingen en verbeteringen heeft ondergaan. Hij heeft zich, terwijl hij in de Voorrede enkel spreekt van michaëlis, eichhorn en hug, zoo het schijnt, vergenoegd met het maken van eenige kleine veranderingen in den tekst, waar zijne gematigdheid van denkwijze dit noodig achtte, en voorts verklaard niet aansprakelijk te zijn voor al de inzigten, denkbeelden en meeningen, door den Schrijver hier blootgelegd. Wij meenen desniettemin, dat hij aansprakelijk is voor de vertaling van dit werkje. En dan vragen wij, hoe hij vrijheid heeft kunnen vinden, om het, zoo als het daar ligt, aan onze landgenooten in handen te geven. Wij zwijgen van hetgeen, onzes inziens, hier gemist of enkel in den vorm berispelijks gevonden wordt. Eene en andere proeve van den inhoud zij genoegzaam, om ons ongunstig oordeel te staven. De benaming: Woord van God wordt, bl. 5, zonder eenige restrictie aan den Bijbel toegekend. In het woord: Testament, voor Verbond gebezigd, wordt, bl. 8, een diepe zin gezocht. Van de Vulgata zoowel als van de Bijbelvertaling van luther wordt, bl. 15, 16, gewag gemaakt, en van onze Statenoverzetting gezwegen, zonder eenige bijgevoegde aanmerking over de waarde van vertalingen in vergelijking met
den oorspronkelijken tekst. Aan het Hooglied wordt een geestelijke zin toegekend, en het gevoelen van latere uitleggers, die daarin enkel Oostersche zangen vinden tot lof eener kuische huwelijksliefde, slechts vermeld, bl. 90, niet aangenomen en goedgekeurd. Maar waartoe meer? Als voorbeeld van oppervlakkigheid en armoede beroepen wij ons op hetgeen bl. 181-185 voorkomt over het Evan-