| |
De uitoefening der Geregtelijke Geneeskunde in Nederland, hare gebreken, middelen tot herstel derzelve. Door J.C. van den Broecke, Ridder, Med. Doct. en Mr. Ph. van den Broecke, Advocaat bij het provinciaal Geregtshof in Zeeland, enz. Uitgegeven door het provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.
(Vervolg en slot van bl. 448.)
Met het opgeven der middelen tot herstel der aangewezene gebreken houden de Schrijvers zich in de IIde Afdeeling (bl. 179-290) bezig. De hoofdzaak is hier eene behoorlijke geregtelijk-geneeskundige organisatie. ‘Aan het hoofd dier organisatie behoort een algemeene raad te staan van genees- en natuurkundigen, wien de belangen der wetenschap en al wat tot de geneeskundige staatsregeling in betrekking staat, behooren te worden opgedragen, en welke zoodanig moet zijn zamengesteld, dat dezelve gezegd kan worden, ook de geregtelijke geneeskunde te vertegenwoordigen. Bij elk provinciaal geregtshof behoort een geregtelijk-geneeskundige, onder den naam van provinciaal-geregtelijk-geneeskundige, te worden aangesteld; terwijl in elk arrondissement één of, indien plaatselijke omstandigheden dit vorderen, meer geregtelijk-geneeskundigen dienen benoemd te worden, met den naam van ar- | |
| |
rondissements-geregtelijk-geneeskundigen bestempeld. Deze laatsten zouden, naarmate van de uitgestrektheid van grondgebied, heelkundigen onder zich dienen te hebben. Eindelijk zoude in elke provincie een scheikundige moeten benoemd worden. Aan den provinciaal-geregtelijk-geneeskundige, alsmede aan de later genoemde personen, behooren plaatsvervangers te worden toegevoegd.’ In de volgende bladzijden worden de verschillende werkzaamheden van de leden dier organisatie nader omschreven, waardoor tevens 1o. de doelmatigheid derzelve in het licht wordt gesteld; 2o. de vraag wordt beantwoord, hoedanig de betrekking van geregtelijk-geneeskundigen tot de regtspleging behoort te wezen en welken invloed mitsdien hun oordeel op des regters uitspraak moet uitoefenen? en 3o. de vereischte hoedanigheden van de personen, die onmiddellijk of middellijk tot de uitoefening der geregtelijke geneeskunde medewerken, worden opgegeven. Ons verslag is reeds te uitvoerig, dan dat wij hier de geleerde Schrijvers in alle
bijzonderheden kunnen volgen; alleen de hoofdtrekken willen wij opgeven. De algemeene raad moet met de hoogere magten van den Staat in verbinding staan, ten einde deze overal, waar zulks noodig is, behoorlijk in te lichten; inzonderheid zal de wetgeving, waar deze met de geregtelijke geneeskunde zamenhangt, het onderwerp van de bemoeijingen van dien raad uitmaken. Wat de regtspleging betreft, hierbij zal aan dien raad het superarbitrium in geregtelijk-geneeskundige gevallen toekomen. Alleen zoodanigen, die, na den doctoralen graad in de genees-, heel- en verloskunde verkregen te hebben, tevens bij een naauwgezet onderzoek voldoende blijken van hunne kennis der geregtelijke geneeskunde, der wetten en verordeningen des lands met betrekking tot de regtspleging, voor zooverre die met de geregtelijke geneeskunde zamenhangt, hebben geleverd, zullen tot de waardigheid van arrondissements- en provinciaal-geregtelijk-geneeskundige worden toegelaten. De provinciaal-geregtelijk-geneeskundigen staan onmiddellijk tot het provinciaal geregtshof in betrekking, hebben gelijken titel als de leden van dit col- | |
| |
legie, zij hebben het toezigt over de arrondissements-geregtelijk-geneeskundigen en over de scheikundigen; zij moeten bij de regtspleging tegenwoordig zijn, indien zij bij de te behandelen zaak werkzaam zijn geweest: praktijk mogen zij niet uitoefenen, maar zij zullen eene billijke jaarwedde genieten. De arrondissements-geregtelijk-geneeskundige staat in rang gelijk met de leden van de arrondissementsregtbank: ook hij geniet eene billijke jaarwedde, geëvenredigd aan zijne werkzaamheden, maar de uitoefening der praktijk - voor zoo verre deze niet aan zijne ambtspligten hinderlijk is - behoort hem niet te worden ontzegd: in rang staat de geregtelijk-scheikundige met hem gelijk, welke laatste den graad van Pharmaceutices Doctor moet verkregen hebben. Bij onderwerpen, welke de hulp der geregtelijke geneeskunde vorderen, zal de
arrondissements-geregtelijk-geneeskundige, in bepaalde gevallen door den geregtelijk-heelkundige bijgestaan, met de meeste zorg de daadzaken opsporen en van het waargenomene en de wijze, waarop het waargenomen is, eene naauwkeurige beschrijving geven: het procesverbaal hiervan moet onverwijld aan den provinciaal-geregtelijk-geneeskundige ter beoordeeling worden gezonden: eerst na de herziening door dezen, of ook, indien het noodig wordt geoordeeld, na een herhaald onderzoek, des gevorderd in het bijzijn van den provinciaal-geregtelijk-geneeskundige, geeft de arrondissements-geregtelijk-geneeskundige zijne schriftelijke oordeelvelling, welke insgelijks en wel met de processtukken aan den provinciaalgeregtelijk-geneeskundige wordt ter hand gesteld. Bij verschil van gevoelen tusschen beide voornoemde personen, worden de gezamentlijke stukken aan den algemeenen raad ter beoordeeling toegezonden. Het geregtelijk-scheikundig onderzoek, gelijk ook dat naar den zielstoestand des daders is bepaaldelijk aan het opzigt van den provinciaal-geregtelijk-geneeskundige toevertrouwd: bij het eerste is natuurlijk de geregtelijk-scheikundige onder zijne leiding werkzaam: aan den raad moeten de stukken, die tot de handelingen dier ambtenaren behooren, worden opgezonden. Uit de- | |
| |
zen gang der regtspleging, wat de geregtelijk-geneeskundige zaken betreft, volgt van zelf, dat de regter hier niet als beoordeelaar kan optreden: het materiële der wetenschap is uitsluitend het eigendom der geregtelijk-geneeskundigen; maar, wat de vormen betreft, welke de wet voorschrijft, hierin zijn zij aan den regter ondergeschikt: kan deze echter niet in hunne oordeelvelling berusten, of verlangt hij meerder licht, dan moet hij zich tot den algemeenen raad wenden. Eene moeijelijke vraag blijft evenwel, of de regter onvoorwaardelijk aan het oordeel der deskundigen gebonden is. De hooge roeping van den regter, als die in geen geval tegen zijne overtuiging mag vonnissen, kan
hier bijna lijnregt staan tegenover de regten en noodzakelijke waardigheid van de geregtelijk-geneeskundigen, die met hunne kennis den regterlijken ambtenaar te hulp komen, waar hij niet als beoordeelaar optreden kan. ‘Wij houden het daarvoor,’ zeggen de Schrijvers, ‘dat de oordeelvelling van geregtelijk-geneeskundigen bij den regter geene meerdere kracht behoort te hebben, dan het bewijs door getuigen. Doch, waar die oordeelvelling door voldoende waarborgen gesterkt is, behoort dezelve met het bewijs door getuigen gelijk te staan. Hiervan zoude dan het gevolg zijn, dat de regter, tegen het gevoelen der geregtelijk-geneeskundigen in, geen veroordeelend vonnis zoude mogen uitspreken, ofschoon hij integendeel, niet overtuigd zijnde, in strijd met dat gevoelen tot vrijspraak zoude mogen besluiten.’ De geregtelijk-geneeskundigen zijn dus als wetenschappelijke raadslieden voor het geregt te beschouwen. Van belang is verder, wat de Schrijvers in het midden brengen omtrent de hoedanigheden, welke zoowel in de geregtelijk-geneeskundigen vereischt worden, als in hen, die van de zijde van het geregt tot de uitoefening der geregtelijke geneeskunde medewerken. Het spreekt van zelf, dat bij eene geregtelijk-geneeskundige organisatie, zoodanig, als de Schrijvers deze hebben voorgesteld, geheel verschillende van de tegenwoordige orde van zaken, vele bepalingen te pas komen, welke de uitoefening dier wetenschap regelen: bl.
| |
| |
230 en vervolgens worden deze ontwikkeld; gedeeltelijk behooren dezelve in het wetboek van strafvordering te worden opgenomen, gedeeltelijk in afzonderlijke instructiën. Ten einde den gang hunner redenering niet af te breken, hebben de Schrijvers in den tekst tusschen deze beide geene grenslijn getrokken, maar hebben de eerste nog eens afzonderlijk als bijlage achter hun werk gevoegd. De bepalingen onderscheiden zich door juistheid van uitdrukking zoowel, als door de doelmatigheid van het voorschrift: als voorbeeld halen wij onder anderen de vraag aan, welke de regter, bij het onderzoek naar den zielstoestand des daders, aan de deskundigen zal behooren te doen: ‘Was de beklaagde, tijdens het feit, ziekelijk onvrij, en miste hij daardoor het vermogen, om de daad te plegen, of niet te plegen?’ Men vergelijke hiermede de bepalingen omtrent de meerdere of mindere mate van toerekenbaarheid, zoo als die voorkomen in ons wetboek, en men zal wel niet in twijfel staan, aan welke men de voorkeur moet geven.
Doch de beste geregtelijk-geneeskundige organisatie zal geene vruchten dragen, indien zij, die tot de uitoefening dier wetenschap geroepen worden, geene voldoende bekwaamheden bezitten, en hiertoe is de verbetering van het onderwijs hoogstnoodzakelijk: met de beschouwing van hetgeen hiertoe leiden kan, houden de Schrijvers zich ten slotte bezig. Aanstaande regtsgeleerden en geregtelijk-geneeskundigen moeten gedeeltelijk hetzelfde onderwijs ontvangen, gedeeltelijk is dat der laatstgenoemden van veel wijderen omvang. Een geschiedkundig overzigt der geregtelijke geneeskunde, het verband tusschen deze wetenschap en de regtsgeleerdheid, eene naauwkeurige aanwijzing en eene oordeelkundige beschouwing der wetsbepalingen, welke met dezelve in verband staan en van zoodanige gevallen, waar deze moeten worden toegepast, dit alles moet bij het onderwijs voor juris studiosi behandeld worden. Maar behalve dit alles moet het materiële der wetenschap aan de aanstaande geregtelijk-geneeskundigen onderwezen worden, en zulks niet alleen theoretisch, maar
| |
| |
ook praktisch en wel in den uitgebreidsten omvang; alleen zij, die hunne studie in genees-, heel- en verloskunde en de daarmede naauw verwante natuurkundige wetenschappen behoorlijk hebben volbragt, zullen tot bovengenoemd onderwijs worden toegelaten. Een streng examen zal daarenboven vóór hunne toelating, zoowel van de regtsgeleerden, als van de geregtelijk-geneeskundigen worden gevorderd, met die bepaling omtrent de eerstgenoemden, dat zulks alleen op hen toepasselijk is, die in het vervolg voor regterlijke posten verlangen in aanmerking te komen.
De belangrijkheid van onderwerp en wijze van behandeling zal, hopen wij, ter onze verontschuldiging dienen voor de uitvoerigheid van ons verslag; die uitvoerigheid moge tevens ten bewijs strekken, hoe hoog wij met den arbeid van de Heeren van den broecke loopen, en tevens dit ons gunstig oordeel wettigen. Inderdaad, de Schrijvers hebben hunne moeijelijke taak met lof volbragt. Daarbij is de stijl kernachtig en vloeijend, niet zelden met verheffing, waar de Schrijvers bij het opsommen der gebreken warm werden; enkele malen ironisch. Over het algemeen streng in hunne bewijsvoering, vervallen zij evenwel nu en dan hierbij in eene zekere wijdloopigheid en hier en daar in herhalingen: van de eerste strekt, onzes inziens, de episode over de monomania religiosa (bl. 88-92) ten bewijze, van de laatste ontmoet men in de tweede afdeeling eenige sporen. Deze aanmerkingen zijn echter van zeer ondergeschikt belang. Van meer belang achten wij, dat, waar de Schrijvers over de gebreken in onze regtspleging spreken en wel bepaaldelijk over de oppervlakkigheid, waarmede bij ons de lijkschouwingen worden gedaan, zij niet die consequentie, als overal elders, om niets te zeggen, zonder bewijzen aan te voeren, hebben in acht genomen. Niet, dat wij niet ten volle met hen instemmen, dat deze handeling bij ons oppervlakkig en slecht wordt bewerkstelligd; maar in het belang der zaak ware het bijbrengen van voorbeelden hier wenschelijk geweest: het (bl. 142 sqq.) bijgebragte voorbeeld, hoe treffend ook, is aan de Fransche regtspleging ontleend en das
| |
| |
op ons minder toepasselijk; uit onze regtspleging ontmoeten wij slechts een paar verwijzingen naar het Weekblad van het Regt en naar de Themis. Ware hier welligt van de, ook in geneeskundige tijdschriften openbaar gemaakte visa reperta niet eenige partij te trekken geweest? 't Is waar, het aantal der zoodanige is gering, en die geringheid zoude reeds op zich zelve welligt ten bewijze kunnen strekken, hoe weinige belangstelling men doorgaans bij ons aan die handeling schenkt; maar er zijn er toch enkele en door het analyseren van deze of gene derzelve ware de voorstelling voorzeker nog pikanter geworden: doch welligt schroomden de Schrijvers van personaliteit beschuldigd te worden.
Aan het slot van onze aankondiging gekomen, kunnen wij niet nalaten den wensch luide te doen worden, dat ook de aandacht der hooge regering op de verhandeling der H.H. van den broecke en hiermede tevens op den verwaarloosden toestand der geregtelijke geneeskunde moge worden gevestigd. Aan de daarstelling der organisatie, door de Schrijvers voorgedragen, zijn wel is waar groote kosten verbonden, maar het geldt hier ook een der grondzuilen van den Staat: eene regtvaardige handhaving van het regt onder de burgers. Met groote kosten heeft men, eenige jaren geleden, eene nieuwe regterlijke organisatie in het wezen geroepen: waarom die kosten ontzien voor datgene, wat een integrerend deel dier organisatie uitmaakt, en waarom niet liever uitgaven voor zaken van minder belang uitgezuinigd, ten einde de middelen te vinden voor iets, waaraan zoo dringend behoefte wordt gevoeld? Doch, hoe het zij, wat er ook gebeuren moge, aan het Utrechtsch Genootschap en aan de H.H. van den broecke komt de lof toe, het ijs gebroken en den weg gewezen te hebben, die ter verbetering leiden kan. |
|