weten, dat hij voor de bezwaren van een' uitgestrekter onderzoek niet is teruggetreden, en uit de hier en daar verstrooide berigten aangaande die vroegere stichting met onvermoeide zorgvuldigheid een geheel heeft tot stand gebragt, dat zich, onzes inziens, door innerlijke waarschijnlijkheid en getrouwheid ten sterkste aanbeveelt.
In zes Tijdvakken is deze geschiedenis verdeeld. Het eerste bevat de geschiedenis der kwartiershoogeschool van Veluwe, van het jaar 1600-1648. Men kan het de vóórhistorie der Geldersche Academie noemen.
Het tweede loopt van 1648-1692, en verhaalt den aanvankelijken bloei der Universiteit, die daarna diep vernederd werd en den ondergang nabij kwam.
Het derde tijdvak gaat van het jaar 1692-1748. Het begin van dezen tijdkring doet haar langzaam herleven, terwijl deszelfs afloop haar met nieuwe gevaren bedreigt.
Het vierde omvat de jaren 1748-1787. De Hoogeschool, naauwelijks de tweede eeuw van haar bestaan ingetreden, wordt maar al te spoedig van een' magtigen Beschermheer beroofd. Vervolgens ontrust haar, bij de rust des vaderlands, het herhaalde, somtijds gelijktijdige verlies van beroemde Leeraars. En toen eindelijk de tweedragt hetzelve begon te verscheuren, mogt zij blijde zijn, van hare woede niet het slagtoffer te worden.
In het vijfde tijdvak, ten jare 1787-1812, zag men de Academie, geslingerd door het afwisselend lot van den Staat, deelgenoote van deszelfs gevaren, ten laatste medegesleept in zijn' ondergang.
Het zesde tijdvak eindelijk, ten jare 1815-1818, toont ons het Geldersche Athenaeum, in het herboren' vaderland voor eene korte wijle de plaats vervangende der voormalige Academie. - Men kan het, zoo men wil, hare nahistorie noemen. - Deze zes tijdvakken worden in zes boeken behandeld, waarvan hier de twee eerste (bedriegen wij ons niet, de moeijelijkste in bewerking) voor ons liggen. Ieder derzelve is in drie hoofdstukken verdeeld.
Het eerste hoofdstuk des eersten boeks vermeldt oorsprong, aanvang en eerste inrigting der kwartierschool van