| |
Verhandeling over de Tekstkritiek des N. Verbonds. Door J.I. Doedes, Theol. Doct., thans Predikant te Hall. Uitgegeven door Teyler's Godgeleerd Genootschap. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1844. In 4to. XII en 484 bl. f 4-80.
Geene der verschillende godgeleerde wetenschappen werd in ons vaderland, gedurende de laatste vijftig jaren, schaarscher beoefend, dan de tekstkritiek, vooral des N. Verbonds. Wij willen daarmede niet te kennen geven, dat er niet hier en daar zouden geweest zijn, die zich meer of minder aan hare beoefening overgaven. Maar wij be- | |
| |
doelen meer bijzonder de armoede onzer letterkunde in dit opzigt. Terwijl elders de genoemde wetenschap als met reuzenschreden vooruitging en in vastheid van beginselen won, stond heringa's Verhandeling over het vereischt gebruik en hedendaagsch misbruik der kritiek, in 1790 in het licht verschenen, langen tijd geheel alleen. Later gaf Dr. j. dermout, in zijne Disputatio Theologica Inauguralis, collectaneorum criticorum in N.T. partem priorem, bevattende eene vergelijking van een handschrift der vier Evangeliën, dat aan gronovius heeft toebehoord en bekend is onder het nummer Gron. 131, en van een ander handschrift der Evangeliën, Handelingen en Brieven, uit de XIIde eeuw, hetwelk uit de bibliotheek van meerman is overgegaan in die der Leidsche Hoogeschool. Hierbij voegde hij eene nieuwe vergelijking van twee andere handschriften, maar hield overigens de pars posterior zijner Disputatio achterwege. Eene poging van lotze, om wetstein's N.T. uit te geven, is, na den druk der Prolegomena in 1831, gestaakt geworden. De beoordeeling dier aangevangene uitgave, door heringa in de Godgeleerde Bijdragen geplaatst, getuigde van 's mans geleerdheid en naauwkeurigheid. Welkom was dan ook voor deskundigen de beschrijving en vergelijking van het door hem wedergevonden handschrift van boreel, de vier Evangeliën bevattende. Zij
werd in 1843 door Prof. vinke te Utrecht uitgegeven. En hiermede hebben wij alles genoemd, wat ons vaderland, gedurende het gezegde tijdvak, voor de tekstkritiek geleverd heeft, behalve hetgeen in uitlegkundige geschriften hier en daar omtrent het verschil van lezing op sommige plaatsen gevonden wordt. Voorts valt het niet te ontkennen, dat er nog in onze dagen velen gevonden worden, die in griesbach den volmaakten criticus zien, die zijne uitgaaf des N.T. voor het onfeilbaar corpus juris houden en niet gaarne zouden afwijken van hetgeen eenmaal door hem gezegd is. Voor de zoodanigen is het, alsof schulz, rinck, schleiermacher, lachmann, scholz en tischendorf voor de wetenschap niet gearbeid hebben. En al dragen zij
| |
| |
misschien van hunnen arbeid eenige kennis, den tegenwoordigen stand der tekstkritiek kennen zij niet.
Het was daarom, en om meer andere redenen, eene regt gepaste en tijdige vraag, die de leden van teyler's Godgeleerd Genootschap uitschreven, toen zij in 1841 besloten, om eene verhandeling over de tekstkritiek des N. Verbonds uit te lokken. Zij bedoelden daarmede echter vooral den opbouw der wetenschap zelve. Nevens de aanwijzing van haren tegenwoordigen stand, verlangden zij, als resultaat der geschiedenis, opgave van de beginselen en middelen, die bij het onderzoek, dat de kritiek zich voorstelt, het meest in aanmerking kunnen en moeten komen, en van de regelen, welke dit onderzoek, in toepassing op de bijzondere gevallen, op de zekerste wijze zullen besturen: achter welk zamenstel van regelen een aantal plaatsen uit het N. Verbond opzettelijk onderzocht en behandeld moesten worden, tot een voorbeeld van echt kritische uitgaven en commentariën.
Het liet zich verwachten, dat er op deze veelomvattende vraag slechts weinige antwoorden zouden worden ingezonden. Het Genootschap ontving er slechts één, maar zóó uitvoerig en wèl bewerkt, dat men algemeen den ijver en de bekwaamheid des Schrijvers erkende, en geen oogenblik aarzelde, om den uitgeloofden ccreprijs aan hetzelve toe te kennen. De Heer doedes, Theol. Doct., thans Predikant te Hall, had tot het zamenstellen van dit stuk den tijd besteed, dien hij, na het voleindigen zijner akademische studiën, ter zijne beschikking had, voordat hem eene standplaats werd aangeboden.
Wij gaan van deze verhandeling eenig beknopt en naauwkeurig verslag doen aan onze lezers, overtuigd, dat zulk een verslag hare lofspraak zijn zal en hare aanbeveling. Voor hen, die in dit hoogstgewigtige vak der godgeleerde wetenschappen belang stellen, zullen deze bladzijden wel overbodig zijn. Zij hebben de verhandeling zelve gewisselijk reeds gelezen en herlezen. Maar wie haren belangrijken inhoud nog niet kennen - en wij vermoeden, dat dit van velen gelden zal - hen moge ons verslag overtui- | |
| |
gen, dat zij, nevens eene duidelijke ontwikkeling van den stand, waarop de wetenschap der tekstkritiek tegenwoordig staat, eene hoogst verdienstelijke poging bevat, om haar te bevorderen en te volmaken.
Eene uitvoerige Inleiding (bl. 3-22) handelt over de gewijde oordeelkunde in het algemeen en over de tekstkritiek in het bijzonder, onderscheidt haar van de hoogere of boeken-kritiek, wijst de plaats aan, die zij in de rij der godgeleerde wetenschappen beslaat, en doet de moeijelijkheden kennen, waaraan hare beoefening onderhevig is. Er wordt bij voortduring nog zeer verschillend geoordeeld over de waarde der onderscheidene uit- en inwendige hulpmiddelen tot opsporing en bepaling van den oorspronkelijken tekst. Er zijn zelfs geleerden, zoo als schleiermacher en lachmann, die de mogelijkheid ontkennen en in twijfel trekken, om door uitwendige hulpmiddelen en derzelver onderlinge vergelijking tot den oorspronkelijken tekst, althans bij vele boeken, op te klimmen. En in het algemeen heerschen er ook in de meest aangenomene regelen te groote onbepaaldheid en onvastheid, welke hunne toepassing op de bijzondere gevallen onzeker maken of althans belemmeren. De meer of minder uitvoerige aanwijzing hiervan, door de uitgeschrevene vraag uitgelokt, is blijkbaar met kennis van zaken geschied, en boezemt van de verhandeling zelve de meest gunstige verwachting in. Overigens geven de drie leden der vraag tot eene drieledige behandeling gereede aanleiding, waarbij eerst eene geschiedenis van den tekst en de tekstkritiek gegeven wordt, daarna eene beoordeeling der beginselen en hulpmiddelen, eindelijk een maatstaf voor de bewerking van echt kritische uitgaven en commentariën naar vastbepaalde regelen.
In het eerste deel (bl. 23-240) wordt de geschiedenis van den tekst des N. Verbonds zóó van die der tekstkritiek onderscheiden, dat de eerste onderzoekt, hoe het oorspronkelijke is ontaard, de laatste, wat men gedaan heeft, om het ontaarde weder tot deszelfs oorspronkelijke gedaante terug te brengen.
| |
| |
De geschiedenis van den tekst loopt over de autographa, de voortplanting van den tekst gedurende de beide eerste eeuwen, de afwijkingen in de handschriften, derzelver familiën, en voorts over origenes, hesychius, lucianus, eusebius, athanasius. Het was geene ligte taak, om zulk eene geschiedenis zamen te stellen. Op voorgangers viel niet te bouwen, omdat zij doorgaans aan gewaagde gissingen en geliefkoosde veronderstellingen toegaven, in plaats van enkel af te gaan op stellige uitspraken, afkomstig van hen, die in de vroegste tijden des Christendoms leefden. Tegenover dezulken heeft doedes, met wijs beleid, eenen gansch anderen weg bewandeld en alleen de geschiedenis tot leidsvrouw gekozen, zonder van haar te veel te vergen, zonder aan eenige gissing dadelijk het gewigt eener geschiedkundige uitspraak te geven, zonder aan te nemen, wat niet met duidelijke bewijzen kan worden gestaafd. Zijne resultaten, ofschoon doorgaans meer negatief dan positief, hebben daardoor aan vastheid en zekerheid gewonnen. Zij komen in de hoofdzaak hierop neder, dat waarschijnlijk reeds in het begin der IIde eeuw, - derhalve langen tijd, voordat de kanon des N.T. was vastgesteld - Evangeliën en Brieven in afschriften werden bijeengevoegd, dat de eerste en voorname oorzaak der afwijking van de HSS. onderling in de onnaauwkeurigheid der afschrijvers te zoeken is, dat, ofschoon de correctores niet geheel vrij van schuld zijn, de tekst echter in de twee eerste eeuwen over het algemeen geene moedwillige verminking heeft ondergaan, zoo min van de zijde der ketters, als van den kant der Alexandrijnsche taalkundigen, gelijk matthaei en scholz beweerden. Maar te ontkennen, dat de tekst, in de eerste helft der IIIde eeuw, van het oorspronkelijke is afgeweken, zou dwaasheid moeten genoemd worden. Daaruit volgt echter niet, dat de tekst in alle HSS. evenzeer bedorven was. En dan blijft
wederom de mogelijkheid over, dat eene zorgvuldige vergelijking der oudste HSS. ons het oorspronkelijke teruggeve. Voorts geeft de geschiedenis ons geenen grond, om te meenen, dat de van het oorspronkelijke afgeweken tekst
| |
| |
immer in zijn geheel door iemand zou zijn herzien, zoodat er van eene dergelijke herziening, in handschriften of andere tot ons gekomen overblijfselen der oudheid, sporen zouden zijn overgebleven. Het stelsel van hug aangaande de ϰοίνη ἔϰδοσις der IIIde eeuw, en de Origenistische, Hesychiaansche, Luciaansche tekst-recensiën, mist alzoo, even als dat van eichhorn en scholz, allen geschiedkundigen grondslag. En even onwaarschijnlijk is het, wat men daarenboven omtrent een karakteristiek onderscheid van den tekst des N. Verbonds, zoo als die in sommige landen gelezen werd, in tegenstelling van andere landen, beweerd heeft of nog beweren moge. Eindelijk, gelijk men veronderstellen mag, dat de tekst in de IVde eeuw van opzettelijke verminking is vrij gebleven, zoo wordt de tekst der Vde en VIde eeuw ons door de oudste HSS., welke tot onze kennis gekomen zijn, in handen gegeven. Door derzelver onderlinge vergelijking komt men hier op vasteren bodem, terwijl bengel's theorie aangaande derzelver familie-betrekking met het recensie-systeem zamenhangt en daarmede valt.
Deze resultaten der tekstgeschiedenis, hier kortelijk opgegeven, zijn buiten twijfel hoogst belangrijk. Is de kennis der lotgevallen van den tekst de fakkel der kritiek, dan ligt in die resultaten de geschiedkundige leer der kritische beginselen opgesloten. Door haar voorgelicht, krijgt het verder onderzoek als van zelf eene vaste en bestemde rigting. En van nu af aan laat zich door deskundigen de uitkomst reeds eenigermate berekenen, waartoe de geheele verhandeling leiden zal.
Meer nog is dit op te maken uit de geschiedenis der tekstkritiek, die de tekstgeschiedenis vervangt. Zij is met niet minder zorg bewerkt. Ofschoon de vraag slechts opgave had verlangd van den tegenwoordigen stand der wetenschap, moest zij echter noodwendig voorafgaan. Zij laat zich in drie tijdvakken voegzaam verdeelen. Het eerste tijdvak wordt genoemd dat van voorbereiding voor grondiger onderzoek. Er heerscht daarin een volslagen gebrek aan vaste beginselen en regelen. De tekstkritiek
| |
| |
was toen nog in hare kindschheid. Er werden slechts steenen aangebragt voor het gebouw, dat later verrezen is. Dit tijdvak loopt van erasmus tot mill, d.i. tot aan het begin der XVIIIde eeuw, en omvat alzoo, behalve de beide genoemden, den arbeid van ximenes, stephanus, beza, curcellaeus, velez, walton, fell en van mastricht. Een weinig uitvoeriger wordt het tweede tijdvak, dat van ontwikkeling, behandeld. Het strekt zich uit van bengel tot griesbach, d.i. tot het begin der XIXde eeuw. De verdiensten van bengel, bentley, wetstein, semler, michaëlis, alter, birch, griesbach en hug komen hier ter sprake. Het blijkt, dat het oordeel scherper en het onderzoek naauwkeuriger wordt, naarmate de kritische voorraad vermeerdert. Met die ontwikkeling is echter veel dwaling verbonden; en ofschoon er meer eenheid heerscht, dan vroeger, er is ook van weerszijden overdrijving waar te nemen in het onderzoek. Van eenzijdigheid ten gevolge van gebrek aan ondervinding, en van dwaling, door eenzijdigheid veroorzaakt, levert de kritiek van griesbach, met wien dit tijdvak eindigt, het bewijs. Het derde tijdvak eindelijk, dat der aanvankelijke vastheid van beginselen genoemd, omvat alles, wat er na griesbach voor de tekstkritiek gedaan is. Wij vinden het hier in het breede beschreven. Er wordt gesproken van de uitgave van griesbach's N.T., in 1827 door d. schulz bezorgd. Hem komt de eer toe, de tekstkritiek wezentlijk vereenvoudigd en van het werktuigelijke bevrijd te hebben, waardoor griesbach hare beoefening moeijelijk had gemaakt. Van anderen
aard zijn de verdiensten, die rinck zich verworven heeft. Bezadigd denkende over de waardij van de familiën der HSS., laat hij er zich niet door medeslepen, maar overweegt de inwendige gronden voor en tegen eene lezing evenzeer, en volgt hierin het spoor, dat schulz reeds insloeg, zonder deze kritiek op inwendige gronden zóó te overdrijven, als gene dit hier en daar gedaan heeft. Op een geheel ander standpunt heeft schleiermacher zich geplaatst. Aan hem heeft de kritiek, als wetenschap,
| |
| |
hare ontwikkeling in den nieuweren tijd te danken. Zijne meest kenmerkende meening is, dat de tusschenruimte tusschen den oudsten en oorspronkelijken tekst niet is aan te vullen, dat de oorspronkelijke tekst niet meer is op te sporen, dat die opsporing daarom ook niet zijn kan het doel der tekstkritiek, en dat wij reeds blijde moeten zijn, wanneer het ons gelukt te weten, welke tekst in den vroegst mogelijken tijd het meest is verbreid geweest. Hierdoor echter ontneemt hij ons allen vasten grond onder de voeten, en maakt de tekstkritiek tot een onzeker ronddoolen in nevelen. Maar zoo heeft hij tevens krachtig medegewerkt, om de wetenschap tot zelfbewustheid te brengen, en heeft aanleiding gegeven, dat de vraag naar het doel, de grenzen en de methode dezer wetenschap in overweging is genomen. Zijn scepticisme is een louterend vuur geweest. En wat hij theoretisch ontwikkeld heeft, dat heeft een ander in praktijk gebragt. Lachmann, die in 1830 zijn N.T. uitgaf, staat tot schleiermacher in de naauwste betrekking. Bij zijne uitgave stelt hij, als uitersten grens voor den ouderdom van zijnen tekst, de laatste jaren der IVde eeuw. Maar eigenlijk heeft hij niet meer gegeven, dan den tekst der Alexandrijnsch - Westersche Christenheid, en dezen - hoe onvolkomen nog! Mede in 1830 gaf scholz, reeds door vroegeren arbeid bekend, eene tekstuitgave. Hij verdeelt de HSS. en andere getuigen in twee afdeelingen, de Constantinopolitaansche (Aziatische) en de Alexandrijnsche familie, en geeft aan de eerste de voorkeur boven de laatste. Hij is hierin echter willekeurig te werk gegaan. In weerwil zijner theorie verlaat hij dikwijls de Constantinopolitaansche familie, om de lezing der Alexandrijnsche te volgen. Ook wordt hij van grove onnaauwkeurigheid beschuldigd, zoowel in het vergelijken der HSS., als in zijne tekstuitgave. Zoo zijn er groote leemten in zijn gebouw aanwezig, terwijl de grond, waarop hij het heeft
opgetrokken, op verre na geen rotssteen is. Wat eindelijk tischendorf aangaat; hij sluit zich in zijne denkbeelden over de onderlinge verwantschap der HSS. aan rinck aan, verdeelt de Alexandrijnsche afzon- | |
| |
derlijk in Afrikaansche en Latijnsche, en wil tegelijk eene onderverdeeling der Constantinopolitaansche in Palestijnsche en Aziatische aannemen, maar heeft dit niet nader ontwikkeld. Voorts, ofschoon hij zich, wat beginselen betreft, voornamelijk aan griesbach aansluit, hij bewandelt echter een gansch ander pad, daar hij zich van het gezag van den receptus heeft losgemaakt, en zoowel den invloed van het familie-systeem op de kritiek verminderd, als de kritische regelen, door welke hij zich laat besturen, vereenvoudigd heeft. Voor de kennis van de varianten geeft zijne uitgave zeer weinig. Zijn tekst is opgemaakt uit de oudste, derhalve uit de Alexandrijnsche getuigen. Maar zijne uitgave is slechts de voorloopster van grooteren arbeid, die volgen zal.
Na dit geschiedkundig overzigt van hetgeen voor den tekst en de tekstkritiek des N. Verbonds gedaan is, wordt nu, als slotsom daarvan, de tegenwoordige stand der tekstkritiek opgegeven. Onderscheidenlijk vinden wij hier aangewezen, hoe men tegenwoordig denkt over de kritische beginselen, op welke wijze de hulpmiddelen gebruikt zijn, en welke resultaten de kritische uitgaven van het N.T. opleveren. Zoo blijkt het, zoowel wat men gewonnen heeft, als wat nog ontbreekt, en met hoeveel regt dit laatste tijdvak genoemd wordt dat der aanvankelijke vastheid van beginselen. Zoolang echter de vele verschilpunten, die er nog bestaan, niet op eene voldoende wijze vereffend zijn, zal die vastheid van beginselen altijd slechts aanvankelijk blijven. Met derzelver vereffening moet alzoo een nieuw tijdvak beginnen. Vooraf behoort een vernieuwd onderzoek in het werk gesteld te worden naar de ware beginselen, die het kritisch onderzoek moeten leiden, een onderzoek naar het doel en de grenzen dezer wetenschap. Schleiermacher's stem is nog niet genoeg gehoord, zijne vragen zijn nog niet beantwoord, zijne wenken niet genoeg ter harte genomen. De waarde der kritische hulpmiddelen is nog niet naauwkeurig bepaald. Aan de kritische methode in het algemeen en aan de regelen in het bijzonder is nog veel te verbeteren. Theorie en praktijk,
| |
| |
beide zijn zij nog onvolmaakt, en te veel van elkander gescheiden; want er is nog geene theorie in alle opzigten getrouw in toepassing gebragt, de praktijk was altijd op de eene of andere wijze met haar in tegenspraak. Wanneer aan dit alles is voldaan, en het verschil van standpunt in eene hoogere eenheid is opgelost, dan zal de tekstkritiek als wetenschap hare volmaking bereikt hebben, en zich de weg gebaand zien, langs welken zij met zekerheid hare taak kan afwerken.
Dit eerste Deel der verhandeling is verreweg het uitvoerigste. Het beslaat ongeveer de helft van hare bladzijden. Maar het bevat ook de kiemen in zich van de beide andere gedeelten, en is met eene zeldzame naauwkeurigheid en volledigheid bewerkt. Wie de geschiedenis der wetenschap zoo beoefend heeft, als doedes, heeft volle regt, om over die wetenschap zelve, over de beginselen en middelen, die daarbij het meest in aanmerking kunnen en moeten komen, zijne stem uit te brengen, en is, meer dan eenig ander in staat, om den weg aan te wijzen, die, bij de opsporing van den oorspronkelijken tekst, behoort ingeslagen te worden.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|