Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 137]
| |
kondiging, al is het ook, dat men met den Dichter niet kan instemmen ten aanzien van het gebruik, dat van hetzelve zou moeten worden gemaakt; want schoon op den titel van scholen en huisgezinnen gesproken wordt, zoo wordt in de voorrede ook van bewaarscholen gewag gemaakt, en wel in zoodanig verband, alsof deze kindergedichtjes ook daarvoor waren bestemd. Voor zoo jonge kinderen, als op bewaarscholen worden geplaatst, zijn echter deze stukjes niet geschikt, wel voor grootere; en gaarne bevelen wij ze ouders en opvoeders aan. Wel is hier en daar van alphen wat al te woordelijk nabijgekomen; doch wij willen dat niet ten kwade duiden. Het best gelukt zijn, naar ons oordeel, die versjes, welke algemeene onderwerpen behandelen, en die in het eerste gedeelte van het boekje gevonden worden. Minder bevielen Rec. dezulke, waar de Dichter zich meer dadelijk tot de behandeling van Christelijke waarheden heeft gezet. Trouwens, dit was ook het moeijelijkste gedeelte van zijne taak. Daar vindt men nog al een en ander, wat en voor de kinderen onverstaanbaar en ook niet zelden onbijbelsch is. Zoo lezen wij, bl. 39: Ach, doe mij bij mijn sterven
Om Jezus wil, o God,
Dat eeuwig leven erven,
Dat heerlijk, zalig lot.
Om Jezus wil, is noch eene Bijbelsche uitdrukking noch een Bijbelsch denkbeeld; en indien het kind verklaring mogt vragen, zal men geene andere, dan zeer verkeerde voorstellingen van het Opperwezen daarbij kunnen geven. Geheel boven de bevatting is het versje: Mijn doop, en de drieeenheid, die daar ingewikkeld voorkomt, is althans voor het kind onverstaanbaar; het geheel is volstrekt niet in den kindertoon. Evenmin behaagt ons: Jezus geboorte, waar plat proza als: ‘Wijzen kwamen ver gegaan,’ met voor het kind onbegrijpelijke dingen worden vereenigd, bijv. de vermelding van: ‘veertig eeuwen, lang te voren, aan de vaderen beloofd;’ en van ‘het veld van Ephrata.’ Ook bl. 49 vinden wij oubijbelsche uitdrukkingen aangaande jezus' dood, die men niet te naauwgezet kan vermijden, en die voor het kind ook geenen zin hebben: | |
[pagina 138]
| |
Zoo moest gij ons van straf bevrijden
En hebt ge ook onze schuld geboet.
Wil men eene proeve van deze gedichtjes, wij deelen gaarne een paar staaltjes mede, die kunnen doen zien, dat de Dichter den kindertoon wel wist te treffen.
Avondzang.
Kom, 't spelen moe,
Naar bedje toe,
Maar voor den Heer de knietjes eerst gebogen;
Heb dank, o God,
Voor 't heilrijk lot,
Voor al het goed, dat wij genieten mogen.
Door U behoed,
Gekleed, gevoed
Mogt les en spel mij beurtelings vermaken.
Blijf nu ook mij
Deez' nacht nabij,
Dat ik verkwikt op morgen mag ontwaken.
Maar ach, vergeef,
Wat ik misdreef,
En leer mij steeds naar uwen wil te leven.
'k Leg dan, o Heer,
Gerust mij neêr,
Ook in den nacht blijft mij uw zorg omgeven.
Jammer is het, dat in het eerste couplet het wij ook niet door het ik is vervangen. Nog een staaltje:
De Zondag.
Zie daar breekt de zondag aan,
Die na arbeid rust komt geven;
Dankend ben ik opgestaan,
Blij, dat ik dien mag beleven.
Straks vertelt mij vader weêr
Veel van onzen Lieven Heer.
Hoeveel menschen zie ik zaâm
Naar de kerkgebouwen treden,
| |
[pagina 139]
| |
Waar zij allen dan Gods naam
Dankend loven in gebeden,
Waar zoo menig nuttig woord
Van den leeraar wordt gehoord.
Als ik nog wat meerder ken,
Ga ik ook naar 't huis des Heeren.
Als ik eerst wat ouder ben,
Hoop ik daar veel goeds te leeren.
Dat ik, Vader, dan altijd
U den dierbren zondag wijd'!
Wij wenschen, ondanks onze kleine aanmerkingen, het boekje in veler handen. Er bestaat ook nog eene sierlijker uitgave van, die 30 cents meer kost, doch die wij niet hebben gezien. |
|