Boekbeschouwing.
Theodori Guilielmi Joh. Juynboll Sermo de H.E. Weijers, die 17 Aprilis 1844 ad discipulos habitus. Groningae apud J. Oomkens. 1844. Formâ 8vâ. Pag. 39 constat f :-50.
Groot was de slag, die in de lente des jaars 1844 de Leidsche Akademie trof, door het overlijden van den beroemden Hoogleeraar der Oostersche letterkunde, h.e. weijers. In den bloeijenden leeftijd van 38 jaren werd der wetenschap in hem een man ontrukt, begaafd met zeldzame geleerdheid, die veel reeds had gedaan, en meer nog beloofde. Geen wonder, dat zijn vriend en ambtgenoot juynboll, te Groningen, zich gedrongen voelde, om bij het openen zijner lessen, na geëindigde Paaschvacantie, het gevoel zijner droefheid in den schoot zijner leerlingen uit te storten. Wij verblijden ons, dat hij het, blijkens de voor ons liggende Sermo, gedaan heeft op eene wijze, die niet alleen den overledene, maar ook hemzelv' tot eere verstrekt.
Wij ontvangen hier toch niet slechts eene korte geschiedenis van weijer's leven, vorming en werkzaamheid als geleerde, maar ook een overzigt van zijne werken, en eene genoeg duidelijke opgave van het kenmerkende in het standpunt, waarop hij stond. Ook aan zijnen zwaren arbeid als Interpres Legati Warneriani wordt eene betamende hulde gebragt, en inzonderheid het voortreffelijke zijner leerwijze in het licht gesteld. Wij herinneren ons niet, hier iets wezentlijks te missen, of het moest dit zijn, dat het karakter des beroemden mans en het eigendommelijke zijner geestrigting bijna niet in het licht gesteld wordt. Ware dit geschied, wij hadden nog een' veel dieperen blik op den waardigen afgestorvene kunnen slaan. Welligt hebben de enge grenzen eener Akademische rede