| |
Lodewijk Devrient's eerste schreden op zijne kunstloopbaan.
Geheel Duitschland is nog vol van den roem des tooneelkunstenaars, welken wij hierboven genoemd hebben. Intusschen is er van zijne jeugd en van zijne eerste opleiding tot zijn kunstvak weinig bekend. Zelfs zijne vrienden uit lateren tijd, rellstab bij voorbeeld, hebben daaromtrent uit zijnen mond slechts weinig mogen vernemen, en vergissen zich somwijlen in de bijzonderheden, welke zij mede- | |
| |
deelen. Zoo doet rellstab hem in 1803 voor het eerst het tooneel betreden, en berigt funk, dat hij in het begin van 1805 hoftooneelist te Dessau was, beide ten onregte. Uit den mond van den, thans, even als devrient zelf, overleden souffleur grege, die bij zijn eerste engagement tegenwoordig geweest is, weet men, dat hij zich in Mei 1804 voor het eerst aan de loopbaan wijdde, op welke hij naderhand zoo veel vermaardheid verworven heeft. Zie hier wat grege aan theodor drobisch verhaald en deze in het tijdschrift Rosen wereldkundig gemaakt heeft.
In Mei van het jaar 1804, toen grege zelf, te Naumburg aan de Saale, bij den tooneeldirecteur lange als acteur en zanger geëngageerd was, verscheen, zegt hij, op zekeren avond een jonge man in het Schiethuis, waar de tooneelisten op dagen, wanneer er niet gespeeld werd, gewoonlijk bijeenkwamen. Nadat hij eenigen tijd stil in eenen hoek gezeten had, was deze vreemdeling nader aan de tafel getreden, en had het eerst aan grege te kennen gegeven, dat hij lodewijk devrient heette, zich aan de tooneelkunst wilde toewijden, en wenschte daarover met den directeur lange te spreken.
Grege deelde dit aanzoek terstond aan den tooneelmeester van het gezelschap, den Heer weidner, mede, welke devrient naar het huis van den directeur bragt. Daar lange vertrouwen in het jonge mensch kreeg, werd hij geëngageerd, en betrad (volgens funk's berigt) den 18 Mei 1804, onder den aangenomen naam van hertzberg, het eerst als bode in de Bruid van Messina het tooneel. Van talent, of ook zelfs van bijzondere vatbaarheid, deed zich bij deze zijne eerste proeve weinig spoor op, ofschoon weidner niet verzuimde zich den debutant bemoedigend aan te trekken.
Directeur lange stond derhalve reeds op het punt om hem weder zijn ontslag te geven, toen hij bemerkte, dat devrient eene fraaije hand schreef, en dat hij hem dus tot het afschrijven der rollen kon gebruiken. Onder deze voorwaarde hield hij hem bij zich. Devrient moest nu rollen uitschrijven en des avonds knechtsrollen spelen, waarvoor hij in de week een of twee thalers genoot, naar gelang er geld in kas was; iets, dat echter niet zelden ontbrak. Van Naumburg begaf het tooneelgezelschap zich naar Rudolstad en van daar naar Gera. Devrient, die onder den naam van hertzberg voor het publiek gebragt was, speelde niets
| |
| |
dan episoden, en deed dit zoo stijf en houterig, dat hij meestal uitgelagchen werd. Te Gera gebeurde het hem eens, dit gevoelen van het publiek over hem op de ruwste wijs te hooren verklaren; iets, dat hem bitter zeer deed. In de kamer van den directeur, waar de tooneelbibliotheek in eene kas stond, was devrient op zekeren voormiddag bezig een stuk te zoeken, om daaruit rollen af te schrijven. Grege, die juist zijne gage wilde afhalen, was de derde man in de kamer. Een koopman treedt binnen en koopt voor een' thaler een half dozijn abonnementsbriefjes. De directeur overhandigt hem dezelve en te gelijk een personenbiljet voor de voorstelling van dien dag. De koopman, die devrient niet ziet, omdat de geopende deur der boekenkas hem verborg, barst, bij het doorlezen van het biljet, in de woorden uit: ‘Och, lieve hemel! hertzberg! Speelt die stomme os ook weder mede?’
In zoo nederdrukkende betrekkingen en onder omstandigheden, die bij een zwakker karakter elke poëtische vonk zouden verstikt hebben, had devrient het een vol jaar bij den troep van lange uitgehouden, toen eindelijk, bij eene daartoe gunstige gelegenheid, zijn genie zich eensklaps met alvermogende kracht de voor hetzelve bestemde loopbaan opende.
Te Zeitz, waarheen het gezelschap zich begeven had, moest Wilhelm Tell opgevoerd worden, van welks uitwerking men zich, in een geldelijk opzigt, zeer veel goeds beloofde, vooral daar reeds te Gera het stuk gebleken was een, gelijk de Duitschers het noemen, trek- en cassa-stuk te zijn. Toen nu de tooneelisten tot de repetitie bijeengekomen waren, en de tooneelmeester wolf, die de rol van tell speelde, reeds met de schel het teeken gegeven had om te beginnen, treedt plotseling, gloeijend van toorn, de directeur lange in den kring en berigt, dat de acteur, die de rol van rudentz vervullen moest, heimelijk vertrokken was en hem daardoor in de uiterste verlegenheid gebragt had, want dat hij nu volstrekt niet wist, aan wien hij die partij zou kunnen opdragen.
Terwijl men nu peinst en beraadslaagt, hoe best het gemis te vervullen, treedt hertzberg-devrient, die den wachter bij den staak en nog eene andere kleine rol te spelen had, uit den troep der figuranten te voorschijn en zegt: ‘Heer directeur, ik speel rudentz; geef mij de rol
| |
| |
maar!’ Algemeene spot beantwoordt dit stoute aanbod. De zoogenaamde geroutineerde tooneelisten trokken den neus op, en achter de schermen hoorde men fluisteren: ‘Hij die rol spelen? Die pas beginnende lomperd? Het creatuur zal geheel het stuk doen vallen!’
Lange nogtans was van een ander gevoelen en gaf de rol aan devrient, hem zeggende dat hij ze tegen den achtermiddag eens doorzien moest en ze op de eerste repetitie des noods uit het boekje zou mogen lezen. Die repetitie werd nu tot 's namiddags ten drie ure verschoven, en devrient, die geheel het stuk afgeschreven had en, gelijk hij zeide, naauwkeurig kende, snelde naar huis, waar zijn eerste werk was het manuscript der aanplakbiljetten te veranderen, buiten zichzelven van blijdschap, dat hij thans niet meer bij den staak behoefde te staan, maar plotseling tot neef van den ouden attinghausen geavanceerd was. Grege, die te Zeitz niet ver van de Michaëliskerk woonde, ging devrient tot de repetitie afhalen, welke laatstgemelde zijn logies in het Ridderstraatje had, aan het huis van eenen linnenwever. Nog had grege de woning van devrient niet bereikt, toen hij dezen reeds, midden onder het gesnor van het weefgetouw en boven dit geraas uit, hoorde declameren, en daarbij van tijd tot tijd zoo geweldig schreeuwen, dat de voorbijgangers verschrikt naar boven keken. - Grege floot op eene zekere wijs onder het venster, om aan den ander het gewone teeken, waaromtrent men overeengekomen was, te geven; doch vruchteloos. Devrient was zoo verdiept in zijne rol en in zulk eene geestdrift, dat hij grege eerst gewaar werd, toen deze op zijne kamer voor hem stond.
De repetitie begon. Devrient speelde met een vuur en een gevoel, dat allen, in de uiterste verbazing, niet wisten, of zij hunne ooren gelooven moesten. Grege, die, afwisselend met anderen, souffleren moest, vergat in zijne bewondering den hem opgelegden ambtspligt, om aan de voordragt van zijnen vriend des te grootere oplettendheid te kunnen wijden. Devrient ontwikkelde al zijne kracht; maar op sommige plaatsen schreeuwde hij ook zoo ontzettend, dat lange hem om Godswil bad zich een weinig te matigen. Overigens, zeide hij, gaf devrient de rol zeer goed, ja boven aller verwachting fraai. Met tamelijke lijdzaamheid ontving hij deze teregtwijzingen, en de tweede repetitie ging nog beter.
| |
| |
Eindelijk was de voor hem zoo gewigtige avond gekomen. Reeds ten vijf ure bevond devrient zich in de kleedkamer en tooide zich met den besten wapenrok en het schoonste baret uit lange's garderobe. Het bewustzijn eene goede rol te zullen vervullen, de hem ongewone glans van zijn costuum, de lange golvende pluim van zijn hoofddeksel brengen in hem zulk een zelfvertrouwen voort, dat hij ter naauwernood het oogenblik verbeiden kan, dat hij ten tooneele verschijnen moet. Zijne beurt is daar. Devrient komt uit, speelt, en speelt zóó, dat hij ieder verrukt. Lange en wolf (die den tell gaf) staan achter de schermen en zien elkander aan, ontzet over het zoo plotseling ontwikkelen of liever uitbersten van dit heerlijke kunsttalent. Nu komt het slottooneel, waarin gesler van tell de ongehoorde daad vordert. Devrient treedt weder op; eene plegtige, nog nimmer op die wijs uitgedrukte geestdrift verkondigt zich in geheel zijn voorkomen, en met eene alles overweldigende diepte van gevoel spreekt hij de woorden:
Ich habe still geschwiegen
Zu allen schweren Thaten, die ich sahe, enz.
Het publiek is zigtbaar aangedaan; maar devrient drijft het te ver, en zijn spreken ontaart in gebrul. De engelenbak vindt echter ook dit brullen voortreffelijk, en van de gespierde vuisten der katoendrukkers en linnenwevers op de schellingsplaats klinkt hem de eerste toejuiching toe, welke hij nog in zijn leven genoten had. Toen hem nu daarenboven directeur lange in de kleedkamer, ten aanhooren van al de tooneelisten, een compliment over zijn spel maakte, kende zijn geluk geene grenzen.
Na afloop van het stuk ging devrient, met de ridderlaarzen nog aan de beenen, naar de zoogenaamde Schleife, een bierhuis op den hoek der markt en der Kalkstraat, waar de acteurs gewoon waren na de voorstelling bijeen te komen. Hier glimlachten zij dan somwijlen, niet zonder zich gestreeld te voelen, bij het gunstige oordeel, hetwelk een eerzame lakenwerker over hun spel velde, ja vonden zich vereerd, wanneer een aesthetische linnenwever met goedkeuring van hunne kunstverrigtingen sprak. Ook aan den Heer hertzberg werd er heden ruime lof toegezwaaid.
Directeur lange, het zij dat de welgelukte voordragt der rol van rudentz hem de begaafdheden van het nieuwe me- | |
| |
delid beter had doen inzien, het zij dat hem een geschikte acteur voor dit vak ontbrak, gaf hem, eenige dagen daarna, eene nog grooter en gewigtiger rol, die van een' rooverkapitein in een ridderspel. Dit stuk, hetwelk, gelijk de Duitschers het noemen, in den echten kanonstijl geschreven is en in de hoofdrol van den rooverkapitein kust eenen razenden woestaard schildert, die van niets dan van wraak en bloed spreekt en geheele dorpen en riddergoederen met man en muis wil vernielen, scheen devrient bijzonder naar den zin te zijn. Om van zijnen kant aan de rol een offer te brengen, besloot hij naar Leipzig te gaan, en aldaar, waar het juist Paaschmis was, een' nieuwen gebreiden pantalon te koopen. Hij werft grege als reisgezel aan, en nu beginnen beide des morgens zeer vroeg te voet hunne pelgrimaadje van Zeitz naar Leipzig, waar zij voor de Pieterspoort, niet ver van de hoofdwacht, in het nederige herbergje de magere Hen hunnen intrek namen.
Devrient, wiens kas niet erg gespekt was, had zijne geheele hoop op eenen makker zijner jeugd uit Berlijn gevestigd, dien hij opsporen en om eenig geld verzoeken wilde. Vergeefs echter zocht hij zijnen vriend in alle huizen en handelsmagazijnen; maar gelukkig ontdekte hij in de oude kleêrkramen een paar pantalons, een' zwarten en een' witten, die volkomen aan zijnen wensch voldeden en door hem voor een' ongemeen kleinen prijs gekocht werden. Op deze wijze was de reis dan ten minste niet geheel mislukt.
Met zijn koopje onder den arm nam devrient, door zijnen reisgenoot verzeld, den terugtogt aan. De beide wandelaars hadden echter het fortuintje, achter Zwenkau eenen wagen in te halen, die kalveren naar Leipzig gebragt had en nu ledig terugkeerde. Daar beide zeer vermoeid waren, namen zij dit rijtuig in beslag, en devrient was over zijne gelukkige ontmoetingen zoo innig tevreden, dat hij eene omgekeerde voederkist, die in den wagen lag, als spreekgestoelte beklom en met zoo veel kracht van stem stukken uit zijne rollen begon te reciteren, dat alom de echo's der bosschen wakker werden. Elke boer, die hun tegenkwam, werd als medespeler behandeld en met dramatische herinneringen begroet.
Eenige dagen daarna speelde devrient de rol van den rooverkapitein, en had daarbij gelegenheid om eens regt uit te bulderen. Als een razende stormde hij de schermen uit
| |
| |
en in, en bijna telkenmale nadat hij het tooneel verlaten had volgde een niet minder woedend handgeklap, waaraan zelfs de eerste plaats levendig deel nam.
Directeur lange, die niet begrijpen kon, hoe het mogelijk was, dat zulk een talent zoo langen tijd quarantaine gehouden had, droeg van nu af aan alle eerste minnaarsrollen aan hem op, tot dat devrient zich naar Dessau begaf, waar zijn repertoire zich nog gedurig uitbreidde. Ofschoon men ook hier aan zijne gaven regt deed, was niettemin Dessau te dien tijde geenszins de plaats, waar de proeven van eenen stouten voorsteller door veel geestdrift bij de toehoorders aangeprikkeld konden worden; want de beaux esprits onder de handelsjoden, die daar in den schouwburg zitting en stem hadden, leverden geen zeer ligt ontvlambaar publiek. Leipzig was eene betere plaats voor tooneelstudie, en derwaarts begaf zich in het jaar 1807 het tooneelgezelschap, bij hetwelk devrient zich toen bevond. Hier, voor een akademisch parterre, hier, voor grondige kunstkenners en liefhebbers, ontsproten voor hem de eerste echte lauwertakken, en zijne voorstelling van den Talbot in de Maagd van Orleans verwierf hem eenen naam, die later, te Breslau, tot eene vermaardheid steeg, welke hem het regt verwierf, om stoutelijk met de uitstekendste kunstenaars in zijn vak onder zijne tijdgenooten te wedijveren.
|
|