| |
Het kabinet van dr. Gall.
(Vervolg en slot van bl. 392.)
De kast, tot welke wij thans komen, bevat de schedels van dieven en van moordenaars. De welving dezer schedels behoort nog ter naauwernood tot die van menschelijke wezens. Zulk een aanleg, verbonden met de geweldige massa der instinkten, die in het achterhoofd gelegen zijn, heeft eenen vermogenden invloed op hunnen wil moeten oefenen. De schedels van al deze misdadigers toonen eene in het oog vallende gelijkheid met die der dieren, welker onedele en vraatzuchtige neigingen zij deelen.
Gall vond ook op het hoofd van hendrik IV eene aanmerkelijke ontwikkeling van het dievenorgaan, en tot bevestiging hiervan haalde hij het gezegde van den Béarner
| |
| |
aan: ‘Ware ik geen Koning geworden, dan zou ik opgehangen zijn.’ De magt van dit orgaan drijft niet alleen tot stelen, maar in het algemeen tot verkrijgen en toeëigenen: men vindt het bij alle veroveraars. Met de buste van hendrik IV vergeleek gall die van cartouche en van andere beruchte dieven, bij welke laatsten echter het dievenorgaan niet, gelijk bij dien Franschen Koning, met de gevoelens van menschenliefde en regtvaardigheid verbonden was. Cartouche ontbrak het niet aan verstand, gelijk ook zijn hoofd nog toont; maar zijn verstand werd beheerscht door list en begeerlijkheid. Onder deze hoofden bevindt zich ook dat van eenen vijftienjarigen dief, bij wien het stelen een chronische toestand geworden was. Hij verviel zoo aanhoudend weder in datzelfde misdrijf, dat hij eindelijk tot altoosdurende gevangenis veroordeeld werd. Gall bezocht hem en verklaarde hem voor ongeneeslijk.
Over de schedels der geboren dieven was gall gewoon eene reeks van zinrijke opmerkingen mede te deelen. ‘Het is mogelijk,’ zeide hij, ‘dat naturen, die in dit opzigt veronachtzaamd geworden zijn, zich aan hunne natuurlijke neiging tot stelen niet overgeven, wanneer het toeval hun eene gunstige stelling in de maatschappij verschaft. Het orgaan, dat door den wil bedwongen wordt, kan, ondanks de natuurlijke overhelling, die het geeft, van alle schandelijke handelingen teruggehouden worden.’ Maar de zin der dieverij is somwijlen ook met welstand en met niet geringen verstandelijken aanleg vereenigd. Een groot toonkunstenaar van onzen tijd maakt zich aan zulke diefstallen schuldig, welke de inschikkelijke spurzheim bij rijke en fatsoenlijke lieden verstrooidheid van gedachten noemt.
Vermengd met de dieven verschijnen de bleeke gedaanten der moordenaars. Gall was bij dezen steeds gewoon zijne hoorders op het niet daarzijn der organen, welke verhevener gevoelens aanduiden, oplettend te maken. De misdaad ontspringt minder uit enkele neigingen, dan uit het gezamentlijk geheel van het karakter. ‘Men moet niet vergeten,’ zeî gall bij deze gelegenheden steeds, ‘dat het voor deze wilde en bloeddorstige naturen mogelijk geweest zou zijn, zich aan hunne vernielingsdrift niet over te geven, wanneer zij door edeler streven daarvan afgewend geworden waren.’
Laat ons thans eene wandeling door dit duistere gebied der
| |
| |
ondeugd ondernemen. Onder dezen schedel is de gedachte eener misdaad uitgebroed, voor welke de natuur teruggebeefd heeft. Hier ligt namelijk een bekkeneel met het opschrift: ‘Een mensch, die aan melancholie leed, en, na zich aan bloedschande schuldig gemaakt te hebben, het voorwerp zijner dierlijke begeerte om het leven bragt.’ De walgelijke massa der kleine hersenen, die, volgens gall, de zetel der physische liefdedrift is, vereenigt zich hier met eene opmerkelijke ontwikkeling van het moordorgaan. Een andere schedel behoort aan varin. Deze, door den boozen geest der moordzucht vervolgd, had meer dan eens gepoogd, zijne woedende aandrift tot vernieling tegen zichzelven te keeren. Toen hij hierin verhinderd werd, vermoordde hij een' zijner bloedverwanten en scheurde diens lijk in stukken. Leger, door de wilde melancholie zijner geaardheid aangegrepen, vlood in een bosch. Hier leefde hij van het wild, waarop hij jagt maakte en dat hij nog bloedende verslond. Op zekeren dag overviel hij een jong meisje, sloeg haar een' strik om den hals en sleepte haar in de struiken. Nadat hij haar hier verkracht en vermoord had, dronk hij van haar bloed!... Dit dier in menschengedaante bleef drie dagen lang bij het lijk, tot dat hij door de raven van daar werd weggedreven. Toen men hem vroeg, waarom hij het meisje verscheurd had, gaf hij met wilde naïveteit ten antwoord: ‘Ik heb haar bloed gedronken, omdat ik dorst had.’
Verder ziet men de buste van papa voine, bij welke de wetenschap zelve te kort schoot. Aan dezen schedel kon gall de zamenstelling, welke de moordenaars kenmerkt, niet ontdekken, en hij moest de daad aan verstandsverbijstering toeschrijven. Van larcenaire's schedel droeg gall geene kennis meer; maar deze heeft aan zijne leerlingen en zijne tegenstanders tot twistappel gediend. De overwinning is aan de phrenologen verbleven; want nevens teekenen van middelmatig verstandelijken aanleg, waarvan larcenaire ook onmiskenbare bewijzen gegeven heeft, toont zijn schedel de slechtste neigingen en ontembaarste begeerten. Heerschend echter was bij hem de ijdelheid. Gelijk men weet, was larcenaire op zijne gepleegde schanddaden trotsch.
Gall beweerde, dat het kenmerk van den moordenaar, gelijk het op diens schedel uifgedrukt stond, ook zelfs de wijs van uitvoering der daad bepaalde. Het orgaan der list, gepaard aan dat der moordzucht, maar zonder het orgaan
| |
| |
van den moed, vormt, volgens hem, de gifmengers. Gall heeft aan de neiging tot verbergen en aan den geest der intrigue en der veinzerij eene bijzondere plaats aangewezen. Op de hoofden van zekere vrouwen puilt dit orgaan sterk uit. Op rekening van het orgaan der vernieling stelde gall ook alle handwerken, welke, als dat der slagers, de oefening van ruwe kracht en van bloedvergieten vorderen. In dit gedeelte der hersenen vond hij ook den aanleg, die vereischt wordt, om het wondermensch, den scherpregter, voort te brengen! Treedt deze aanleg in verband met godsdienstgevoel, zoo ontstaan bloeddorstige dweepers. Zulk eene vereeniging toonde gall aan den schedel van cromwell. Paart zich die aandrift daarentegen met een' hoogen aanleg van den geest, dan geeft zij aan denzelven eene sombere en tragische rigting. Als bewijs hiervan kon shakspeare dienen, bij wien overigens in aanmerking komen moest, dat hij de zoon van eenen slager was, en dat de karakteristieke vormen in eene familie voorterven. Maakte men tegen deze verklaring tegenwerpingen, zoo was gall gewoon te zeggen: ‘Menigeen, die, krachtens dit enkele orgaan, een slager, beul of moordenaar geworden zou zijn, kan een groot dramatisch dichter worden, wanneer gevoel voor het ideale en hartstogt voor het schoone deze aandrift in de verbeeldingskracht verplaatsen.’
Gall leerde, dat elke der beide seksen zich in eenen eigenen, vastgeslotenen kring van gedachten en aandoeningen bewoog. Om zijn denkbeeld duidelijker te maken, toonde hij het hoofd van een zesjarig meisje, dat haar broertje, hetwelk in de wieg lag, groote liefde en zorg bewees. Gall vergeleek dit hoofd met dat eens knaaps van gelijken ouderdom, en toonde, hoe veel meer ontwikkeld het orgaan der kinderliefde bij de meisjes is. In het algemeen is de groep der organen, welke gehechtheid en zin voor familie en huwelijk aanduiden, veel sterker ontwikkeld bij de vrouwen dan bij de mans. Vond gall aan de hoofden van jonge meisjes de zetelplaats der moederlijke liefde niet zeer merkbaar, zoo leidde hij daaruit eene ongunstige gevolgtrekking ten opzigte van haar karakter af; volgens zijne wijze van zien, was dan hare voornaamste bestemming gemist. Spurzheim was van gevoelen, dat het gebrek aan dit instinkt bij het beoordeelen van den kindermoord in aanmerking behoorde te komen. Onder dertig vrouwen, die hare kinderen vermoord
| |
| |
hadden, vond hij bij zesentwintig het orgaan der moederlijke liefde niet; de vier andere waren door de kracht der omstandigheden tot hare daad gebragt geworden. Broussais was gewoon, in zijne voorlezingen te zeggen: ‘Wanneer ik dit orgaan bij jonge vrouwen niet zeer ontwikkeld vind en ik haar over de zaak spreek, dan voeren zij gewoonlijk als verontschuldiging aan, dat het schreeuwen, de lastigheid en de morsigheid der kinderen haar tegenstaan. Doch wanneer de prikkel sterk is en de natuur spreekt, laten de vrouwen zich door dit alles niet afschrikken.’ Met deze aandrift brengen de phrenologen ook het spelen met poppen, dat de meisjes zoo zeer beminnen, in verbinding.
Het hoofd der vrouwen heeft over het algemeen minder uitgebreidheid dan dat der mans, en de beenkas is dunner. De vatbaarheden van geest, die haren zetel in het voorste gedeelte van het hoofd hebben, schijnen aan ontwikkeling te verliezen, wat de massa der aandoeningen wint. Het bekkeneel der vrouwen is gewoonlijk naar achteren getrokken. Zoodanig is de algemeene aanleg. Treden enkele personen, mans of vrouwen, buiten de bedingen en grenzen hunner kunne, alsdan verandert in die zelfde mate het kenmerk harer organisatie. Bij katharina II en Mevrouw de stael heeft de rigting der regte liniën van het voorhoofd de scheidslinie der beide geslachten overschreden. Het voorhoofd van george sand (Madame dudevant) is dat van eenen man en van eene vrouw tevens. In gall's verzameling bevindt zich ook de buste van den abt gauthieb, die wegens zijne kinderliefde en als schrijver van vele kinderboeken bekend is; bij dezen toont het achtergedeelte van het hoofd vrouwelijke dimensiën.
Eene allertreffendste opmerking, welke gall en spurzheim gemaakt hebben, is die, dat verbindtenissen van genegenheid tusschen personen van verscheidenerlei kunne bijna altijd haren grond hebben in eene gelijkvormigheid van het hoofd. Broeders en zusters, die gaarne bij elkander zijn, toonen steeds eene in het oog loopende gelijkheid in de gedaante van dat ligchaamsdeel. Deze waarneming heeft men ook tot eigenlijke liefdesbetrekkingen uitgestrekt; en wanneer deze op natuurlijke wijs ontstaan en gebleken zijn duurzaam te wezen, heeft men steeds bevonden, dat zij berusteden op eene overeenstemming der neigingen, welke zich ook in het beenachtige deksel der hersenen te kennen
| |
| |
gaf. De schedel van heloïse, die uit het museum der Augustijnen in gall's verzameling is overgegaan, vertoont trekken van overeenkomst met dien van abailard, alleen verklaarbaar door de onderstelling eener soort van fraterniteit der liefde. Vóór gall had men het geloof gekoesterd, dat de liefde uit contrasten ontsprong; hij echter heeft getoond, dat het onderscheid der seksen de gelijke vormen genoegzaam wijzigde om alle eenzelvigheid weg te nemen.
Gall's waarnemingen strekten zich somwijlen tot de zeden van vroegere vrienden en bekenden uit. Zoo toonde hij het masker van eenen spraakmeester, dien hij als het voorbeeld van een wulpsch temperament aanvoerde. Dit masker plagt hij, om den wil der tegenstelling, met dat van eenen hem bekenden arts te vergelijken, welke zich door de tegenovergestelde eigenschappen onderscheidde. Bij dezen laatsten wees hij aan, hoe de zwakke ontwikkeling der kleine hersenen, die de zetel der erotische neigingen zijn, de reden van zijnen in het oog loopenden afkeer van de vrouwen was. Die weêrzin was zoo sterk, dat hij op zekeren dag bijna in zwijm gevallen zou zijn, toen hem eene dame omarmen wilde.
Aan eenen soortgelijken aanleg schreef gall de trekken van onthouding en kuischheid toe, welke men uit het leven der heiligen verbaalt. ‘Is het wel te verwonderen,’ besloot hij dan gewoonlijk zijne aanmerkingen hieromtrent, ‘dat thomas a kempis, in wiens vorming ik denzelfden aanleg vind, zich met een brandend hout wapende, om een jong en bekoorlijk meisje van zich af te weren?’ Zulke personen plagt gall wezens te noemen, die als kastraten uit den schoot hunner moeder te voorschijn gekomen waren. Het niet daarzijn van het orgaan der physische liefde bemerkt men ook, in gall's verzameling, op den schedel eener vrouw, en van welk eene vrouw? Van eene openbare ligtekooi! Onder denzelven leest men deze woorden: ‘De meest ontwikkelde organen aan dit hoofd zijn die, welke een ijdel en hebzuchtig karakter aanduiden; twee eigenschappen, welke vrouwen zonder opvoeding of beschaving tot groote misstappen brengen.’ Broussais komt zelfs met de stelling voor den dag, dat bij alle vrouwen, die zich hare gunstbetooningen laten betalen, het orgaan van den wellust zeer weinig ontwikkeld is. Wanneer derhalve lelia's zuster haar den raad geeft eene courtisane te worden, en
| |
| |
lelia antwoordt: ‘Ik ben niet zinnelijk,’ zoo zegt zij het tegendeel van hetgeen zij zeggen moest. Gebrek aan zinnelijkheld is het eerste vereischte tot eene ligte vrouw.
De hoofdvorming van dien docter, die der vrouwen zoo vijandig was, is, met eenige kleine wijzigingen, ook bemerkbaar aan den schedel van eenen Franschen emigrant, den Abt laclôture, die zich te Weenen door zijne galanterie eenen naam gemaakt had. Gall had hem gekend, en stelde hem als het toonbeeld der Fransche petits maîtres voor. Zelfs in het oefenen van vrouwelijke handwerken vond deze man behagen en verkreeg daarin eene groote behendigheid. Zijn hoofd toont eene opmerkelijke gelijkheid met dat eener vrouw; het orgaan der liefde ontbreekt, terwijl daarentegen dat der ijdelheid sterk ontwikkeld is. Overigens bekende ook Abt laclôture zelf, dat hij zich vergenoegde met aan de vrouwen het hof te maken en geene verdere wenschen koesterde. Vindt zich zulk een aanleg bij jonge, voorzigtige en listige schoonen, zoo ontstaat koketterie. Op de bustes van piron en mirabeau daarentegen is het orgaan der physische liefde sterk uitgedrukt.
Ook de geschiktheid tot tooneelmatige nabootsing heeft een afzonderlijk orgaan. Is dit met een' krachtigen, naar het sombere overhellenden aanleg verbonden, zoo ontstaan de groote treurspelers. Deze aanleg is op het schoone voorhoofd van Mademoiselle rachel zeer bemerkbaar. Dit orgaan vond gall, met den godsdienst-zin vereenigd, op den schedel van eenen prediker, die door zijn redenaarstalent uitmuntte. Gepaard aan het orgaan der strijdzucht en onstuimigheid, toonde hij het orgaan der godsdienstigheid aan het hoofd van eenen anderen geestelijke, die gedurig met Gods strafgerigt dreigde. Een derde, bij wien de zin der vergelijkingen zeer uitkwam, sprak niet anders dan in gelijkenissen. Dit gaf aan gall aanleiding om te zeggen, dat wij God door onze organen als door een' bril beschouwen, Ook had hij aan elk orgaan eene bijzondere taal aangewezen. Schrijvers, bij welke de trotschheid zeer ontwikkeld is, stellen hunne persoonlijkheid steeds op den voorgrond; zij zeggen ik. Die, welke ijdel zijn, brengen koketterie en gemaaktheid in hunne woorden. Gall onderscheidde zeer scherp tusschen trotschheid en ijdelheid. Trotschheid is het streven om zichzelven, ijdelheid om anderen te bevallen. Heeft de laatste aandoening de overhand,
| |
| |
dan voert zij tot eene gekunstelde wijze van doen. Ook brengt zij hovelingen en boeleersters te weeg. Onbeperkte trots heeft geene minder schadelijke gevolgen. Wij willen hier broussais aanhalen, die het karakter van eenen staatsman uit den tegenwoordigen tijd op deze wijze omschreef: ‘De vastheid is bij hem met een hoogst stuitend zelfgevoel verbonden, terwiji de ijdelheid zeer op den achtergrond staat. Het beste correctief eener zoo nadeelige combinatie zou eene gelijke ontwikkeling der ijdelheid zijn, dat is van den wensch om anderen te bevallen. Zulke lieden zijn voor de regering gevaarlijk, deels omdat zij onophoudelijk naar heerschappij streven, deels omdat zij het bewind compromitteren in krakeelen, die hen persoonlijk betreffen.’ Trotschheid met ijdelheid verbonden brengt de slaafsche eerzucht voort.
Nu blijft ons nog slechts de kast der crétins en in het algemeen der geheel of gedeeltelijk verstandeloozen over. Van deze vinden wij merkwaardige exemplaren. Deze enge, van boven zaamgedrukte schedel behoort aan een veertienjarig meisje, dat spurzheim te Cork in Ierland ontdekte. Zij had het gebruik der uiterlijke zintuigen, herkende degenen, die dikwijls in hare nabijheid kwamen, liefkoosde hen, die zich harer aantrokken, vreesde voor slaag, maar kon niet spreken. Het is treffend, zulke schedels met die van eenen baco, descartes, göthe te vergelijken. Terwijl bij de eersten de voorhoofdslijnen een hellend vlak vormen, ziet men dezelve bij die groote mannen trotsch en verheven opwaarts stijgen. Onder de schedels der verstandeloozen treft men er ook eenige aan, die bovenmatig uitgezet zijn; bij het inwendig onderzoek des hoofds bevond men, dat zij slechts water hadden bevat.
Gall beweerde, dat het orgaan der poëzij, met dat van het wonderbare vereenigd, aan tasso's krankzinnigheid haar bijzonder kenmerk gegeven had; men zegt, dat de dichter in zijnen waanzin juist zijne schoonste verzen gemaakt heeft. Hierbij voegde gall nog, dat, daar de hersenen in al derzelver organen dubbel zijn, iemand zeer wel aan den eenen kant gek en aan den anderen kant verstandig genoeg kan zijn, om waarnemingen omtrent zijne eigene gekheid te doen. Te dezer gelegenheid haalde hij het voorbeeld van blaise pascal aan. Gall had eenen zieke behandeld, die aan den linkerkant meende te hooren, dat men hem schimpredenen
| |
| |
toeriep, en aan de regter zijde zeer goed inzag, dat dit slechts een ijdele waan was. Eenen vriend van gall missen wij in deze verzameling, te weten den hond, dien hij opgevoed en als 't ware gevormd had. Een van gall's meest vertrouwde vrienden heeft hieromtrent gezegd: ‘Gall was de man, die de dieren best kende en het best door de dieren gekend werd.’ In zijne voorlezingen verhaalde gall, welke bewijzen van verstand dit buitengewone dier niet al gegeven had. Inzonderheid kende hij aan hetzelve het herinneringsvermogen omtrent woorden toe. Wel is waar fox sprak niet, maar daarom achtte gall zich niet geregtigd, hem de gaaf der taal te ontzeggen. ‘Met opzigt hiertoe,’ zeide gall, ‘heb ik langen tijd eene reeks van gedurige waarnemingen voortgezet. Dikwerf heb ik opzettelijk over dingen gesproken, waarin mijn hond belang kon stellen, zonder hem daarbij te noemen of zijne oplettendheid te wekken. Desniettemin gaf hij, naarmate der omstandigheden, blijdschap of verdriet te kennen, en toonde in zijn gedrag, dat hij hetgeen hem betrof zeer wel verstaan had.’ Fox was, voor eenen hond, vrij geleerd, maar evenwel hij was geen taalkenner. Men kan zich derhalve de verbazing van ons goede, eerlijke, Duitsche beest verbeelden, toen het van Weenen naar Parijs kwam. In plaats van het geliefde Duitsch, dat zijne moedertaal was, hoorde het thans slechts onverstaanbare, barbaarsche klanken. In korten tijd echter leerde hij, krachtens het orgaan van zijn geheugen, het Fransch zoo goed als het Duitsch. ‘Ik heb mij hiervan de overtuiging verschaft,’ zeî gall, ‘door in zijne tegenwoordigheid volzinnen beide in de Duitsche en in de Fransche taal uit te spreken.’
Om de kroon aan deze rijke verzameling op tezetten, heeft men er ook nog de busten van spurzheim en van gall zelven. De eerste heeft den grooten en dikken kop van eenen Duitscher, zoo iets van het type van den os, gelijk de geschiedenis wegens thomas van Aquino het ons voorstelt. Gall's hoofd levert eene heerlijke bevestiging zijner leer. Alle organen, die, volgens hem, den zin voor analyse en fijne waarneming kenmerken, vertoonen zich op zijn voorhoofd met duidelijkheid en sterkte. Men leest op hetzelve tevens twee vatbaarheden, die in de wetenschap de waaghalzen voortbrengen: verachting voor boeken en eerbied voor de natuur.
|
|