komst door Gods genade de eeuwige zaligheid erlangen mogen. Hij is niet ongevoelig voor de waarde van tijdelijke voorrechten; hij is zoo min cynicus als asceet; hij stelt overvloed, kennis, wetenschap, vermaardheid, op behoorlijken prijs, en wenscht ze voor zich en zijne kinderen in zulk eene mate, als het den Alwijze behagen zal hun die goederen aan te bedeelen. Hij heeft de wereld overwonnen, maar veracht haar niet; hij wederstaat haar juk als een meesteresse, maar hij waardeert hare diensten als slavinne.’ - Verder hecht hij groote waarde aan eene godsdienstige opvoeding. ‘Tot degenen, zoo daar de zoodanigen zijn mochten, die zich verbeelden dat hij zich hieraan al te veel laat gelegen leggen, en dat hij de zaak overdrijft, heeft hij niets te zeggen dan dit eenvoudige, dat ‘hij gelooft, en daarom gesproken heeft’ (2 Cor. IV:13.)
Zulk een' man over onderwerpen te hooren, als die, welke straks genoemd zijn, achten wij van hoog belang. En inderdaad, hij spreekt niet op eenen onvoorwaardelijk veroordeelenden toon; hij ziet niet met een' verachtenden blik neder op hetgeen in het genieten van de vreugde der aarde geoorloofd is, maar is in zijne oordeelvellingen en beschouwingen juist zoo, als wij dit van hem verwachten naar de schets, welke hij van zich zalven gegeven heeft.
Het is niet onmogelijk, ja zeer waarschijnlijk zelfs, dat veel van hetgeen in dit boek geschreven staat aan sommigen vreemd en overdreven zal toeschijnen. Maar bij verschil van standpunt zal dit ook wel niet anders kunnen, en de Schrijver heeft het zelf voorzien. Hoe dit ook zij, wij kunnen dan toch ieder aan het Apostolische woord 1 Thess. V:21 herinneren.
Ofschoon deze bladen voor allen nuttig kunnen zijn, zijn zij toch niet voor iedereen even geschikt. Lezers uit de meer beschaafde kringen zullen er zich meer in te huis vinden, - omdat voornamelijk naar hunne behoeften gesproken wordt. Er wordt bij degenen, voor wie dit werk geschreven is, eene mate van kennis, eene plaats in de zamenleving, in een woord eene beschaving voorondersteld, welke niet bij de zoodanigen gevonden wordt, voor wie een volksleesboek de gewone lectuur is. De Schrijver zegt zelf, dat zijn boek niet voor jongelieden beneden de veertien jaren bestemd is.
De vorm van dit werk is gelukkig gekozen. Teregt merkt de Schrijver aan, dat de preekvorm hier minder gepast zoude