moest spreken; in dien geest is het ook volkomen, als onophoudelijk toespelingen op eerwaardige zaken, op bijbelplaatsen en geschiedenissen worden gemaakt, en het heilige alzoo, hetzij met opzet, hetzij zonder bedoeling, wordt geprofaneerd.
Als geheel beschouwd, kan dit boek onze goedkeuring niet wegdragen, en wij verbeelden ons, dat menig lezer al zeer spoedig voor de lectuur zal bezwijken. Wij betreuren het, dat ons oordeel niet gunstiger kan zijn, omdat er, ondanks het verkeerde, waarover wij spraken, ook zoo veel goeds, zoo veel gunstigs, zoo veel treffends in dit boek wordt gevonden. De meeste der afzonderlijke episoden zijn fraai. De eerste liefde van den saletpronker en de geheele geschiedenis van het meisje, dat het slagtoffer wordt zijner dwaasheid, is treffend en boeijend. Het verhaal van den dood des jeugdigen erfgenaams is roerend en meesterlijk. De geschiedenis van de jonge Heidin, die cecil in Venetië ontmoet, en ook zijne laatste liefdeshistorie boeijen den lezer. Maar van het tusschenliggende is veel, wat wij gaarne zouden gemist hebben. De lezer krijgt ook van lieverlede een walg van den onbeduidenden saletpronker, die eeuwig dezelfde blijft, met wien men eerst medelijden heeft, maar dien men later niet anders dan verachten kan. Het boek heeft ook geen slot; het is niet af, geen geheel, en laat onbevredigd. Wij zagen ons alzoo teleurgesteld, en aan de verwachting, die ook bij ons door het lezen van uittreksels vroeger was opgewekt, werd door het ensemble weinig voldaan. Aan geest en luim ontbreekt het overigens niet. Of de saletpronker wel niet eens al te vinnig wordt, laten wij onze Lezers beoordeelen uit een paar regels, die ons toch deden meesmuilen: ‘Ik beroep mij op al wie in het jaar der genade 1814 te Parijs of te Londen geweest is, of de naaste onteering na die van de letters T.F. (Travaux forcés), op de schouders van een' galeiboef gebrand, niet bestond in het dragen van een lint door zijn knoopsgat?’ (I. 317.)
De druk is vrij goed, het vignet niet best gelukt, en de teekenaar heeft vergeten, dat hij geen' saletpronker van 1843, maar van een dertigtal jaren vroeger moest teekenen.