Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Geschiedkundig Mengelwerk over de Provincie Noord-Braband, bijeengebragt door Dr. C.R. Hermans, Phil. Theor. Mag. Lit. Hum. Doct., Rector der Latijnsche scholen enz. te 's Hertogenbosch. IIde Deel. Te 's Hertogenbosch, bij P.R.D. Muller. 1841. In gr. 8vo. 390 bl. f 4 - :
| |
[pagina 381]
| |
verhoogt, is de tweede afdeeling, bevattende een kritisch overzigt dier opgegevene werken; inzonderheid waren ons de levensberigten van eenige schrijvers als lambertus de rijcke, nathan vay, jacob adriaan folkers, joannes janssen, isaäk baron de cronström, jean faure en anderen, ten hoogste welkom. Verder komt eene bijdrage voor tot de geschiedenis der Illustre lieve vrouwe Broederschap te 's Hertogenbosch. Zoo als de Schrijver te regt zegt, bezitten wij in onze geschiedboeken en plaatsbeschrijvingen gebrekkige en zeer onvolledige mededeelingen van deze instelling. Alle authentieke stukken dienaangaande wekken belang. Dit is vooral hier het geval, daar den Schrijver het archief der Broederschap voor zijne nasporingen geopend is. Zoo vinden wij, dat de jaarlijksche rekeningen derzelve sedert 1330 door den Schrijver kunnen worden nagegaan. De gewigtige stukken zullen van tijd tot tijd worden medegedeeld; terwijl de Schrijver eenen aanvang maakt met eenige oorspronkelijke hoogstbelangrijke gedenkstukken van de geschiedenis dier broederschap mede te deelen. Plaatsruimte verbiedt ons, hiervan eene bijzondere opgave te doen. De oorspronkelijke fundatiebrief o.a. van den jare 1318, woordelijk afgedrukt, echter met aanvulling der menigvuldige verkortingen, is in ons oog zeer belangrijk en zal den beminnaren der vaderlandsche oudheden eene aangename bijdrage zijn. Twee steendrukjes worden bij de twee eerste bijdragen gevonden; voorstellende het gebouw, waarin de broeders van 1483 tot nu toe hunne vergaderingen hebben gehouden. Vervolgens vinden wij een stukje over de vraag: Door wien en wanneer is de boekweit, voor het eerst, in de Nederlanden aangekweekt? Welk stukje ons doet zien, dat, ofschoon de naam nog onbekend is, aan het stedeke Steenbergen echter de eer toekomt, dat een van deszelfs burgers de boekweit uit het Oosten in Nederland overgebragt en het eerst in Noord-Braband heeft aangekweekt. Een sleutel ter verklaring der meeste oud-Germaansche eigen namen van steden, dorpen en gehuchten, toegepast op ongeveer honderd namen van plaatsen in Noord-Braband, komt van bl. 79-117 voor. Moge deze bearbeiding aan vele geleerden in andere provinciën aanleiding geven, om dezen sleutel op andere namen van steden en dorpen toe te passen, dan zullen de oude en ongerijmde naamsafleidingen van onze | |
[pagina 382]
| |
Nederlandsche steden en dorpen, waarmede men in vroeger tijd zoo veel op had, weldra vergeten en door meer juistere vervangen worden. Het berigt wegens eenen meteoorsteen of aëroliet, den 12 Junij 1840, te Uden, uit de lucht gevallen, bl. 107-111, zal den natuurkundigen genoegen doen. Het, op bl. 109, in de noot, reg. 2 v.o., voorkomende mangaal-oxyde zal wel mangaan oxyde (Superoxydum Manganesii) moeten zijn. Daar wij alles niet kunnen opgeven, zoo willen wij onder het vele lezens- en wetenswaardige, dat wij hier aantreffen, nog zeggen, dat op bl. 149 een verhaal voorkomt van de plundering van 's Bosch, voorgevallen op den 8, 9 en 10 November 1787, door wijlen a.j. vereyk, burger en koopman dier stad. Een zeer belangrijk stuk, geschreven door een ooggetuige; te meer belangrijk, dewijl van deze plundering, behalve in de vervolgen op wagenaar, weinig goede berigten voorhanden zijn. Wij zeggen den Schrijver dank, en vertrouwen, dat zijne nasporingen den geschiedkundigen niet zullen worden onthouden. Wij eindigen en verwijzen de Lezers van ons Tijdschrift, voor zoo veel zij beminnaren en beoefenaren van geschiedenis en oudheid zijn, naar het Mengelwerk zelf, dat met dit tweede deel geëindigd isGa naar voetnoot(*); en daar er voor de vermeerdering onzer wetenschappelijke kennis nog veel in de vakken van Letter-, Taal-, Oudheid-, Natuur- en Geschiedkunde overbleef, besloot de Schrijver tot de uitgave van de door ons bovenvermelde Bijdragen, die op dezelfde wijs zullen worden uitgevoerd en in zes afleveringen, jaarlijks ten minste twee te leveren, zullen compleet zijn. Onzen Lezers zij kort iets van het 1ste Stuk dier Bijdragen gezegd. Hoewel mannen als kops, ackersdyck, blommaert en anderen over de Geschiedenis der Rederijkers in ons vaderland, schoon nog te weinig beoefend, belangrijke stukken hebben geleverd; (Men denke, om iets te noemen, aan de Schets eener Geschiedenisse der Rederijkeren van w. kops, in de Werken van de Maatschappij der Neder- | |
[pagina 383]
| |
landsche Letterkunde te Leijden, IIde D. 1774), zoo kan eene Geschiedenis der Rederijkers in Noord-Braband, waarmede deze Bijdragen worden geopend, niet anders dan welkom zijn. Indien geleerden in hunne verschillende provinciën hunne onderzoekingen begonnen en voortzetten, zouden wij spoedig eene naauwkeurige algemeene Geschiedenis der Rederijkers in ons vaderland kunnen bezitten; en ofschoon het maar al te waar is, wat kops met regt zegt in zijne verhandeling, ‘dat den onderzoeker eene moeijelijke taak wordt opgelegd in het doorbladeren van boeken en geschriften, die niet dagelijks voorkomen, en het lezen van oude en versleten rijmen, die het geduld tergen’, zoo is het niet minder waar, dat er, niettegenstaande veel aangewende moeite, nog veel in onzekerheid, ja de oorsprong dier Broederschappen zelve volstrekt, ten minste in verschillende opzigten, in het duister blijft. Door het nasnuffelen, om ons zoo uit te drukken, van drie berijmde kaarten der kamers van Rhetorica, welke in Noord-Brabands hoofdstad bestaan hebben, verkreeg deze bijdrage zoo veel meerdere belangrijkheid, en het is wel der moeite waardig, onzen Lezers de aanleiding van den Schrijver tot het zamenstellen dezer verhandeling mede te deelen. De onlangs overleden en algemeen hooggeachte geleerde Mr. ackersdyck schreef namelijk in 1782 eene Geschiedenis der Rederijkers der Hoofdstad en Meijerije van 's Bosch; plaatste die in de tweede proeve van het Genootschap: Dulces ante omnia Musae, en hield sedert dien tijd niet op, daarbij aan te teekenen wat hem deswege onder de oogen kwam. In 1834 kocht de stedelijke Regering van 's Hertogenbosch op eene boekverkooping eene verzameling der kaarten van de Ambachten der stad, afkomstig van Mr. j.c. santvoort. De Heer hermans vond gelegenheid dit handschrift door te bladeren en ontdekte eindelijk drie berijmde kaarten der kamers van Rhetorica, in 's Bosch bestaan hebbende. Hij zond derzelver afschriften aan den Heer ackersdyck en gaf hem tevens in bedenking, of eene vermeerderde uitgave zijner Geschiedenis, met de berijmde kaarten, niet doelmatig wezen zou; een bevestigend antwoord was hiervan het gevolg: de Heer ackersdyck zond zijne, met aanteekeningen vermeerderde, verhandeling aan den Heer hermans terug, met aanzoek om een en ander op nieuw in het licht te geven. De Schrijver bepaalde zich echter niet tot de Meijerije, | |
[pagina 384]
| |
maar strekte zijne onderzoekingen over geheel Noord-Braband uit, en wel over de kamers van Rhetorica, welke gebloeid hebben te 's Hertogenbosch, Breda, Bergen-op-Zoom, Helmond en Vosmeer. Vele en niet geheel verwerpelijke mededeelingen over de geschiedenis der kamers van Rhetorica, hier voorkomende, zullen den vaderlandschen geleerde welkom zijn, en, opklimmende tot derzelver vroegsten oorsprong, zal het ons blijken, dat de Heer hermans hier verscheidene nieuwe beschouwingen heeft geleverd, waarvoor hij zijne bewijzen en gronden aangeeft en welke zeer lezenswaardig zijn. Genoeg, dat wij voor den opbouw onzer Taal- en Dichtkunst en den oorsprong van ons Tooneel veel den Rederijkeren te danken hebben. Een drietal onuitgegevene charters tot opheldering der Noord-Brabandsche Geschiedenis besluit dit stuk, dat versierd wordt met de beide afbeeldsels van het blazoen der Rederijkkamer Moyses bosch. Wij hebben de belangrijkheid van deze bijdragen, die eene afzonderlijke studie en een gezet onderzoek vereischen, kortelijk opgegeven, als, gelijk wij vertrouwen, voor dit Tijdschrift genoegzaam ter aankondiging en aanprijzing tevens; en eindigen dus met den Heer hermans lust toe te wenschen, om zijne belangrijke onderzoekingen, tot nut der wetenschap en tot ontdekking van vele vaderlandsche bijzonderheden, voort te zetten. |
|