behoud van hunne regten tegen de aanmatigingen van den Roomschen Stoel. Het bleef aan de achttiende eeuw voorbehouden, deze aanmatigingen binnen hare perken terug te brengen. Jozef I, wien clemens XI in zijne keizerlijke regten wilde verkorten, toonde, dat men goed Katholiek kan zijn, zonder de teugellooze aanspraken eens hoogmoedigen Opperpriesters ten volle toe te geven. De tijd van jozef I was evenwel nog niet die van jozef II. Eerst met dezen herrees het morgenrood der Duitsche kerkelijke vrijheid!
De tweede afdeeling heeft tot opschrift: jozef II en pius VI. De Schrijver verhaalt in dit gedeelte van het werk des Pausen pogingen, om de door den genoemden Keizer bepaalde opheffing van vele kloosters en de uitvoering van het verdraagzaamheids-edict te verhinderen. Nadat alle voorstellingen in deze zaak vruchteloos waren geweest, begaf zich de Paus in het jaar 1782 in eigen persoon naar Weenen. Met hooge staatkundige schranderheid ontweek echter de Keizer alle onderhandelingen met den Paus over de bewuste onderwerpen, en handhaafde zijne genomene besluiten. ‘Zoo handelde jozef II,’ dus eindigt de Schrijver zijn werk. ‘Zegenen wij de asch van eenen Vorst, die in de kennis der regten van een gezalfd hoofd, in de kunst dezelve tot heil van zijne staten aan te wenden, en ze voor een vreemdsoortig Pauselijk bemoeijen en inmengen te beveiligen, zijns gelijken niet had! Blijve zij ons heilig, de nagedachtenis van eenen Vorst, die zich tegen den Gregoriaanschen geest zoo standvastig verzet, en in waarheid aan het echt Christelijk-kerkelijk element de zegepraal verschaft heeft. Moge Pruisens groote Koning, bezield van den geest, die eenmaal in den vereeuwigden jozef zoo heerlijk doorblonk, zonder de gewetensvrijheid zijner Katholieke onderdanen te verkorten, de plannen eener partij, die geen ander doel heeft, dan Rome's middeneeuwsche heerschappij in haren ouden glans te herstellen, op de puinhoopen der beschaving het rijk der duisternis en des bijgeloofs te gronden, en den tijd der barbaarschheid, der Inkwisitie en der Autodafé's op nieuw te doen aanbreken, moedig tegen gaán en bekampen!’
Wij hebben, wel is waar, niets in dit geschrift gevonden, hetwelk voor den grondigen beoefenaar der Kerkelijke Geschiedenis nieuw zal zijn, maar achten het zeer doeltreffend, dat de hier behandelde zaken in geschriften van min-