Wat gij gesproken hebt is niet verloren. Wie belang stelt in een gerust, gelukkig en Gode gevallig leven, hoore u zelven. Niemand zal het zich beklagen, ook nu nog te luisteren naar hetgeen gij mededeelt. Hoe is het mogelijk, goede Bode! dat gij nog op sommige plaatsen wordt miskend of weinige belangstelling ondervindt? Rec. betreurde het, toen hij dit van u hoorde; maar gij moet rustig en onvermoeid voortgaan. Betoon u braaf overal en altijd, en de menschen zullen u liefhebben en zich gaarne door u laten verbeteren.
Intusschen strekt het wel te uwer opwekking, dat de gratis - verspreiding uwe Bijbladen met goed gevolg voortgaat, en dat er, bij de ondervonden tegenwerking, nog 24,040 van dezen en 800 van uwen jaargang zijn uitgereikt. ‘Gij,’ - en Rec. roept u met vrijmoedigheid toe, wat een toegenegen Vriend, vóór zoo veel jaren reeds, den Hollandschen Spectator toeriep: ‘Gij, die opregt der wereld mededeelt al hetgeen zij roemt of wraakt, verdient der Wijzen gunst en hebt geen dwaas te schromen;’ en terwijl hij weêr afscheid van u neemt met een: ‘Lebe wohl, Gott segne Dich, und gebe Dir langes Leben!’ van uwen en zijnen Vriend claudius, zoo voegt hij er nog zijne woorden bij: ‘Wenn's Euch mit dem und jenem wirklich Ernst ist; wenn es frommet, davon zu verlautbaren und zu schreiben; so schreibe hin, was und wie Du's fühlst.’