waarde daarvan heeft te toetsen, zonder dat hij regt heeft meer van dit stukje te eischen. En zeker is het een zonderling iets, gelijk meermalen gebeurt, dat de Rec. bladzijden vult met datgene, wat naar zijn oordeel schrijver of dichter had behooren te leveren, en dan zich met een paar woorden afmaakt van datgene, wat in de daad geleverd is. Misschien zou ook de Heer hecker zich over iets dergelijks kunnen beklagen; vriendelijk of bescheiden althans heeft men hem niet behandeld. Wij hopen het voorbeeld, aldus gegeven, niet te volgen, al zullen ook wij, na de beoordeeling van datgene, wat de Dichter hier heeft gegeven, eenige bedenking maken met betrekking tot de vraag, of eene andere handelwijze van den Dichter niet wenschelijk ware geweest. In eene korte inleiding spreekt hij over het Grieksche volksgezang. Hoe diep de natie ook vernederd was, hoe diep zij ook gezonken blijft van de hoogte, waarop eens Griekenland heeft gestaan, daar zijn nog trekken van gelijkheid over. Poëzij is er nog de geliefkoosde kunst, en, gelijk de Heer hecker zegt, ‘het minder gelukkige nakroost bezit ook heden ten dage nog eene even hartstochtelijke liefde voor al wat volkspoëzij heet. Wat heldenstuk er van daag of morgen bedreven is, zegt Duitschlands groote wijsgeer hegel, een doodsvoorval, met al zijn bijzondere omstandigheden, eene begravenis, elk liefdes- of oorlogsavontuur, eene enkele wreedaardigheid, door Turken gepleegd, alles wordt bij hen dadelijk tot lied, en er zijn voorbeelden genoeg, dat reeds op den dag zelven van 't gevecht liederen op de naauw bevochten zege gezongen werden.’ Deze vatbaarheid voor gezang en muzijk maakt de nieuw-Grieksche letterkunde rijk aan volksliederen, en van deze deelt ons hecker er hier een, gelijk hij zelf zegt, in verre navolging, om- en uitgewerkt mede. Zien wij dus eerst,
wat wij hier vinden.
Fauriel, door den navolger aangehaald, zegt teregt, dat dit volkslied ons de beroemde romance van burger, Lenore, herinnert. In zeker opzigt ligt dezelfde waarheid aan beiden ten gronde; het is de morrende tegen de beschikking des lots en den wil der Voorzienigheid, en de straf, welke haar wacht. Doch van den anderen kant is er een groot verschil in beide stukken, geheel overeenkomstig den geest der beide volken. Bij burger is het een jong meisje, treurende over het uitblijven van haren minnaar; in het Griek-