daarin kan met de strengst militaire wedijveren. Laat u vervolgens uit den hondenstal in den paardenstal geleiden: ‘Zoo iets ziet men slechts in Oud-Engeland,’ zegt de sportsman met zelfbehagen tegen den hem bezoekenden buitenlander, en inderdaad hij heeft gelijk. Veertig volbloedpaarden van sierlijke gestalte en onbetwistbaar geslachtsregister, naar de beste manegeregelen gedresseerd, en beter opgepast dan honderden en duizenden menschenkinderen. En nu, gaat eens mede naar buiten op het veld, wanneer eene vossenjagt begint, en de gentleman in den kring zijner lieven, ik meen zijner spoorhonden, welken men zoo even hunne lakensche kasawaikas afgenomen heeft, verschijnt: dat is geen hondenvel; het is het fijnste fluweel! Daar ziet men, hoe de mensch de natuur te hulp kan komen: trouwens de lieve beestjes hebben ook meer zorg, oplettendheid en geld gekost dan menige dagloonersfamilie, van den grootvader tot de kleinkinderen. Vervolgens de - menschentros, zou ik bijna gezegd hebben, de hondenmeesters, de hondenjongens, de ... wie kan ze allen tellen, wie kan ze allen noemen? Evenwel bestaat de regte grootheid van den sportsman niet in het getal der honden en hondenoppassers, maar in derzelver eigenschappen. Hoe gedragen zich deze zoo wel opgepaste honden op de jagt? Dit is de hoofdvraag; en de tweede: hoe houdt de jager zelf zich bij het nazetten? Beide verdienden, dat er een boek over geschreven wierd.