Een echte Percy.
Lord prudhoe, broeder des Hertogs van Northumberland, uit het oude stamhuis der percys, is onlangs in het huwelijk getreden, en, daar bij zijne bruiloft aan de pachters der stanwicks 10 pct. van hunne pacht kwijtgescholden werd, heeft hij aan zijne eigene pachters eene gelijke mildheid bewezen. Bij deze gelegenheid is, in de Engelsche dagbladen, betrekkelijk Lord prudhoe de volgende anecdote uit zijne jeugd verhaald geworden. Op zijn veertiende jaar was hij adelborst (midshipman) op Admiraal cochrane's vlagschip, tot het eskader in de Westindiën behoorende. Terwijl hij zich in dat werelddeel bevond, vernielde een geweldige storm al de plantaadjen op het eiland St. Kitts. Ten behoeve der arme beschadigden werd eene inteekening geopend en de lijst ook op de vloot gezonden. Admiraal cochrane teekende voor honderd, ieder Scheepskapitein voor vijftig, ieder Luitenant voor twintig pond in. Vervolgens kwam de lijst aan de adelborsten, die voor vijf, voor één pond of nog voor minder teekenden, al naar dat hunne spaarkas het gedoogde. Toen de lijst nu aan Lord prudhoe (destijds Lord algernon percy) gekomen was, teekende deze stoutweg: ‘Percy: 1000 pond.’ De lijst werd vervolgens aan den Admiraal teruggebragt, die oogenblikkelijk den adelborst deed roepen, en hem vroeg, of hij ook in staat was, de som, die nevens zijnen naam ingeschreven stond, te leveren? ‘Neen, Admiraal,’ zeî hij, ‘dat ben ik niet; maar de oude knaap, die te huis zit (the old boy at home), zal het doen.’ De Admiraal schreef terstond aan Lord percy's vader, den Hertog van Northumberland. Toen deze den brief las, borst hij in
tranen uit en riep: ‘De jongen is waardig, dat hij percy heet!’ en op staanden voet zond hij eene adsignatie van duizend pond sterling op zijnen bankier.