| |
De gier van het gebergte.
(Eene ware Gebeurtenis.)
Over de heerlijke golf der Napolitaansche hoofdstad gloorde het avondrood; purperkleurige wolken spiegelden zich, stil en schoon, in het kalme vlak der zee; de gloeijende zonneschijf van het zuiden, hare laatste stralen over hemel, water, bergen en beemden uitstortende, zonk neder in haar koele bed; de wachtschepen losten hun geschut, om der afscheidnemende Hemelkoningin de laatste groeten na te zenden, en de schemering trok allengs haren grijzen sluijer over dit onbeschrijfelijk schoone natuurtooneel. Het was een dier romantisch plegtige avonden, zoo als men die slechts in Italië kan genieten; een avond, op welken al de schoonheden der natuur in wonderbare harmonie zamensmelten. Nog gloeiden in het oosten de toppen der Apennijnen; terwijl de reusachtige Vesuvius, zwart en donker, op den gladden waterspiegel nederkeek, en slechts nu en dan zijnen diep verkropten wrok lucht gaf door het uitstooten eener rookwolk, die, in de wonderlijkste krullingen opwaarts rollende, ten hemel steeg en verstoof. Lange, zwarte schaduwen gleden thans over de effen zee; het wolkenweefsel aan den hemel verloor zijnen purpergloed; de goudglans op weide en wijnberg verbleekte, en de golven, door eenen zachten sirocco gekust, begonnen haar vertrouwelijk gefluister.
Zie, daar snelde ciglia, de dochter eener bejaarde weduwvrouw, die, niet ver van den zeeöever, in een armoedig stulpje, kommerlijk het overschot harer dagen sleet, naar het strand en staarde vol verlangen naar de Apennijnen, tot dat de laatste avondschemering op derzelver ijzige toppen wegstierf, en de nacht met zijnen ravenvleugel zee en land voor 's meisjes blikken verborg. Luister - daar klonk riem- | |
| |
geklots - eene kleine boot schoot met snelle vaart op den oever toe - nog een oogenblik, en zij lag met kloppenden boezem in de armen van haren geliefde.
En wie was dan die gelukkige uitverkorene? Ciglia beminde hem met den vollen gloed eener eerste, jeugdige liefde, doch zij kende hem niet; zij waande hem een jonge deserteur te zijn, die, den dood ontvloden, bij dag zich in het digtst der naburige bosschen en in de sluipholen van het gebergte aan de bespiedende blikken zijner vervolgers onttrok; want hij kwam tot haar niet anders dan des nachts; maar, wanneer hij ook kwam, verrees voor het arme meisje de zon van haar geluk; de vurige liefde van den schoonen, krachtigen jongeling vond gloeijende wedermin, en de nacht, die vijand der menschen, spreidde zijnen donkeren mantel over de zaligste oogenblikken van twee minnende harten; doch ciglia beminde - een' bandiet!
Gehuichelde vroomheid was het eerste lokaas, waarmede deze listige roover zijne prooi in het net zijner ontwerpen verstrikt had. Menigmaal had hij met haar gebeden, wanneer het gelui der ave - klok over de sluimerende velden klonk, en zijne inderdaad schoone, mannelijke gestalte kwam in het geheimzinnige schemerlicht der maan aan het meisje nog des te bekoorlijker voor; het vuur der jeugd, de moed en vastberadenheid, die uit zijne zwarte oogen schitterden; de dapperheid, van welke het verhaal, dat hij haar van zijne doorstane gevaren deed, getuige droeg; de betooverende beelden, welke hij haar van haar aanstaande heerlijke leven met hartstogtelijke kleuren wist af te schilderen - dit alles deed haar deugdgevoel zwijmelen: ciglia vergat hare oude, verzwakkende moeder, en ontvlood met haren minnaar.
Na dit noodlottig oogenblik was een jaar voorbijgegaan; nog altijd hing de bedrogene met gloeijende liefde aan haren verleider; zij deelde de vermoeijenissen van zijn zwervend leven; zij verborg zich met zijne gezellen in het duister der wouden, in de spelonken van rotsen en bergen, en hoezeer haar geweten terugbeefde bij het schrikkelijke tooneel, dat zich op eenmaal voor haar oog geopend had, zoo bedwelmde zij de stem van dien innerlijken regter door - eene onuitsprekelijke liefde. Een bloeijend kind, aan hetwelk de natuur, als uit spelenden spot, de trekken van eenen engel
| |
| |
gegeven had, lag aan de borst der jonge moeder. Met tranen in het oog drukte zij haar kleine dochtertje aan haar hart; het was hare innigste vreugd, haar hoogste geluk, bijaldien zij in haren vreeselijken toestand inderdaad nog geluk smaken kon. Want sedert geruimen tijd reeds kwam het haar voor, dat de liefde van haren gemaal verflaauwde; zijn geheele wezen had iets zonderlings aangenomen; met schuwen, wantrouwenden blik gluurde hij rond; geen slaap sloot zijn oog; lag hij somwijlen in eenen staat tusschen slapen en waken, dan kwelden hem angstige droomen, zoodat hij menigmaal in wilden schrik opsprong en zijn volk te hulp riep. ‘Wat deert u?’ vroeg dan ciglia met zachte, troostende stem, en reikte hem sidderend het kind ter liefkozing toe; een dof, verbijsterd zwijgen was zijn eenig antwoord; doch daarentegen scheen het in de bergen en kloven, die hen omgaven, gedurig levendiger te worden, en in de stilte van den nacht troffen menigmaal geluiden, die als wapengekletter en paardengetrappel klonken, het oor der luisterende moeder; - de bandiet was verraden - de regering was den booswicht op het spoor - gewapenden naderden, om hem op te zoeken en dood of levend der geregtigheid in handen te leveren - duizend scudi waren op het hoofd van den rooverkapitein gezet, en reeds was het grootste deel zijner bende in de magt der vervolgers.
In eenen donkeren nacht had deze tot op weinige manschap versmolten bende zich aan de helling eens bergs gelegerd, in eene door eenen bergstroom uitgespoelde kloof. Naar welken kant ook de vlugtenden het luisterend oor keerden, vernamen zij het geruisch van hen nasporende soldaten, en zoo het den aanvoerder der patrouille gelukte, den naauwen, met struikwerk begroeiden en door neêrgestorte rotsklompen bijna ontoegankelijk geworden' hollen weg te ontdekken, waren zij verloren. Alle geluid vermijdende, in de diepste stilte, lagen de roovers in hun leger; het was een oogenblik der bangste verwachting, want ieder wist, dat de bijl des scherpregters hem boven het hoofd zweefde. Ciglia hield haar sluimerend kind in den arm, en drukte zich vol angst tegen de zijde van haren gade; geen ademtogt werd gehoord; slechts de zware tred der soldaten klonk akelig door den doodstillen nacht. Op dit oogenblik ontwaakte het kind. ‘Stil!’ fluisterde de roover met eene gesmoorde stem, die naar dood verkondigend uilengekras ge- | |
| |
leek. De moeder drukte haar dochtertje enger aan haar hart, en kuste en troetelde het, en sloot hare bevende lippen op die van het kind, om het te doen zwijgen. Het scheen alsof zij het kleine, redelooze wurmpje het gevaar wilde doen begrijpen, waarin haar leven en dat van deszelfs vader zweefde; maar het kind gevoelde slechts den prikkel van pijn en honger en stiet andermaal eenen luiden smartkreet uit. ‘Zwijg, verwenscht kreng!’ graauwde de roover binnensmonds, en met een' woedenden blik op het krijtende kind. ‘Zwijg, voor het laatst zeg ik het u!’ De moeder zag den verschrikkelijken vader smeekend aan, dan haar kind, dan den hemel, en bad in stilte.
Reeds naderde de patrouille; de schreeuw van het kind was het luisterend oor der soldaten niet ontgaan, en zij wisten, dat de vrouw des roovers zich bij de vlugtende bende bevond. Niets dan stilte, dan duisternis, als die van het graf, kan nu nog de bandieten redden; en wel zweeg de diepe nacht, wel verborgen zich de sterren achter den zwarten wolkensluijer, maar het wurmpje in de moederarmen kromde zich, en een derde pijnlijke schreeuw klonk door de lucht.
‘Sterf dan, daar gij niet zwijgen wilt!’ riep de razende, rukte het kind uit de armen der als zinnelooze moeder, en slingerde het met woede tegen de naaste rotspunt, dat het voor eeuwig verstomde. - Diepe stilte volgde op het ontzettend bedrijf; de stappen der vervolgers schenen zich te verwijderen. - Ciglia was magteloos ter aarde gezegen; weldra echter rees zij weder overeind, om de verpletterde leden van haar kindje te zoeken, en bleek als zij zelve trad de maan tusschen de wolken te voorschijn en lichtte haar bij hare droeve taak. De moordenaar zag met woesten grimlach dit hartverscheurend schouwspel aan; daarna riep hij zijnen gezellen toe: ‘Gaat nu slapen, kameraden; spoedig breken wij weder op, want hier loeren dood en verderf op ons. Gij, vrouw, houdt inmiddels de wacht, en wee u, wanneer men ons verrast!’ Na deze woorden strekte hij zich nevens de overigen op den grond, en weldra had de slaap hen allen overmeesterd.
Nachtelijke stilte omgaf ciglia; men hoorde niets dan het ruischen der bergstroomen in de verte, of nu en dan het
| |
| |
gekras van eenen nachtvogel, die in wijde kringen het leger der booswichten rondvloog. Ciglia waakte, en met haar de smart, die den boezem der ongelukkige moeder verscheurde. Zij boog zich neder, krabde den grond op, en, het lijkje van haar kind in denzelven verborgen hebbende, bevochtigde zij het graf met hare tranen. Doch plotseling gevoelde zij hare aderen door de furiën der wraakzucht doorbeefd. Hier lag hij voor hare voeten, de vergiftiger van geheel haar leven; te laat erkende zij hare vreeselijke begoocheling! En al wilde zij hem ook alles vergeven, vergeten dat hij haar, een nog onschuldig meisje, listig van hare eer beroofd, de bloesem haars levens geknakt, den vloek harer verlatene moeder op haar hoofd geladen had, het gruwelijke beeld van den kindermoorder grijnsde haar aan, het gebeente van haar kind schreeuwde om wraak, - wraak, waarnaar de dorst den boezem eener Italiaansche magtiger nog dan alle ander gevoel vermeestert, en die in hare uitbarsting schrikkelijk is als de gloeijende lava uit de kolk van den Vesuvius! Sluipend trad zij naar hem toe, en staarde voor de laatste maal de eens geliefde trekken aan, waaruit haar thans slechts hoon en wreedheid tegengrimden; met sidderende hand nam zij hem het geladen vuurroer uit den arm; een krankzinnige lach zweefde een oogenblik lang om hare lippen - het schot viel, en de doodelijke kogel voer den roover door het hart!
De slag deed al de bandieten op de been springen; maar op hetzelfde oogenblik drong ook de patrouille, die zich slechts schijnbaar verwijderd had, door de struiken. Ciglia vloog den aanvoerder te gemoet, en krijschte op den toon van wanhoop en razernij: ‘Ik heb hem gedood! ik den vreeselijken Gier van het Gebergte, den moordenaar van mijn kind!’
En toen nu de soldaten, bij den aanblik van het wezen, welks gestalte die eener schoone bewoneresse van den Kaukasus, welks gelaat dat eener Wraakgodin uit den Orkus geleek, van ontzetting terugdeinsden, voerde zij hen naar het ziellooze ligchaam van den rooverhoofdman, terwijl zij, in halve krankzinnigheid, uitriep: ‘Mij de taglie! mij de taglie!’
Na een kort regtsgeding werd ook werkelijk aan de vrijgesprokene ciglia dit bloedgeld door de Overheid uitbetaald. Zij snelde met hetzelve naar huis, om hare verlatene
| |
| |
moeder te ondersteunen. Zij vond haar dood; smart om de geliefde dochter had het moederhart gebroken. Ciglia gaf nu het geld aan het naaste klooster, ten behoeve der armen.
En wederom wiegde een lagchende avondstond zich op de zilvergolf der Napolitaansche hoofdstad; wederom hing het donkerblaauwe hemelgewelf over de geurige beemden, en purpere wolken spiegelden zich in het vlak der zee, als goudkleurige zwanen, die haren vederdos in het kristallen water baden. Gloeijend dook de zon in den pekelplas; hare laatste stralen verguldden de rookzuil van den Vesuvius, terwijl de afgelegener keten der Apennijnen in violetverwigen avondnevel versmolt en de schemering geheel het tooneel met haren geheimzinnigen sluijer bedekte, toen men digt aan den zeeöever een vrouwelijk wezen, als eene ter dood bestemde, in het wit gekleed, op de knieën zag liggen; hare lange, loshangende haren fladderden in den avondwind; biddend hield zij de zaamgevouwen handen ten hemel geheven - weldra klonk een doffe slag, en de golven sloegen te zaam over het ligchaam der ongelukkige ciglia!
De verdichting verlustigt zich menigmaal het meest in beelden van schrik en akeligheid, maar het hier boven gegeven verhaal heeft eene historische daadzaak tot grond, gelijk men zulks uit de Italiaansche, nog altijd in den mond des volks voortdurende overleveringen nopens den Nibbio delle Montagne en zelfs uit geschiedkundige bewijsstukken vernemen kan.
|
|