zag ontdekte ik haar, ondersteund door haren man, die, op den grond knielende, haar strak in het gezigt zag, en hare overvloedig vloeijende tranen met zijnen groven zakdoek afdroogde, en dien nu en dan aan zijne wang bragt. Kapitein loden ging naar hem toe: ‘Het spijt mij, hendrik jenkins,’ zeide hij, ‘dat het lot u tegen geweest is; maar sta op en wees een man.’ - ‘Dat ben ik, Kapitein,’ zeide de soldaat, terwijl hij opkeek en zijne ruwe handen over zijn gezigt streek; ‘maar het is een hard geval, eene vrouw te moeten verlaten, die op het punt staat van moeder te worden.’ - ‘Och, Kapitein,’ snikte de jonge vrouw, ‘daar gij ook man en vader zijt, neem hem niet van mij af! Ik heb geene vrienden huiten hem in de wijde wereld, en zoudt gij mij te vergeefs laten bidden! O, neem mij mede! - Neem mij mede! - Om Gods wil, Kapitein, neem mij mede!’ Zij viel op hare knieën, klemde de sjerp van den officier tusschen hare handen, en, hem aanstarende, riep zij uit: ‘O, laat mij mijn eenige hoop, tot dat God mij eene andere gegeven heeft!’ En met eene hartbrekende stem herhaalde zij: ‘O,
neem mij mede! neem mij mede!’ Tranen kwamen in de oogen van den braven officier - maar hij wist, dat het onmogelijk was, der arme vrouw haar verzoek toe te staan, zonder groot misnoegen onder zijne manschap te verwekken, en hij zag haar aan met dat gevoel, waarmede een goed mensch op het lijden, dat hij niet verzachten kan, nederziet.
Op dat zelfde oogenblik trad een jong slank soldaat voorwaarts met de hand aan den hoed.
‘Wat wilt gij, knaap?’ vroeg de officier.
‘Mijn naam is jan carty, Mijnheer, om u te dienen, en ik behoor tot het tweede bataljon.’
‘Wat brengt u dan hierheen?’
‘Ik zou denken, Mijnheer,’ zeide carty, zijn hoofd krabbende, ‘dat het die arme man en zijne vrouw daar zwaar valt te moeten scheiden.’
‘En nu, wat dan?’
‘Wel, Mijnheer, men zegt, dat ik een knappe jongen ben en als voor de dienst geboren - indien uwe Edelheid dien armen man in mijne plaats in de kompagnie van Kapitein bond deed overgaan, en mij in zijne plaats bij u, dan zou Mijnheer twee schepsels gelukkig maken, en aan een van hen het leven redden, denk ik.’